Brief aan mijn collega’s van de afdeling fotografie van de KABK

0

In augustus 2014 stuurde ik mijn collega’s van de afdeling fotografie van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag deze brief. Deze tekst is mijn persoonlijke inbreng in een in alle openheid gevoerde discussie. Het is nu voor het publieke domein. De academie heeft voor een andere koers gekozen en ik werk ondertussen elders. ‘For history sake’ en op verzoek: de gehele brief van toen in de oorspronkelijke bewoordingen van augustus 2014.

Brief aan mijn collega’s van de afdeling fotografie van de KABK
Leo Erken, augustus 2014.

Beste collega’s,

Omdat ik trots ben op wat wij met de afdeling fotografie van de Koninklijke Academie de
afgelopen jaren hebben bereikt en omdat er ideeën en gedachten over de toekomst opborrelden,
heb ik mijzelf deze zomer tot doel gesteld een brief te schrijven over onze afdeling, waar we
staan en wat we zouden kunnen ambiëren.

Deze tekst schrijf ik afwisselend in de ik-vorm en de wij-vorm. Niet als ‘wij koning der
Nederlanden’ maar wij als collectief dat de kar gezamenlijk trekt. Ik gebruik de wij-vorm ook om
belangrijke bestaande zaken te benadrukken. Goede zaken lijken vanzelfsprekend, maar kunnen
ook kwetsbaar zijn. Daarom kan het geen kwaad deze op papier te bevestigen.
Wanneer ik schrijf in een ik-vorm dan gaat het om persoonlijke observaties of uitgangspunten.
Deze brief komt van mij als persoon, maar heeft als uitgangspunt het beleid zoals dat de
afgelopen jaren door C. en het docententeam is ontwikkeld. Ik heb het wel opnieuw
opgeschreven, leg andere verbanden en gebruik soms bewust andere termen dan nu binnen de
afdeling gebruikelijk zijn. Woorden zijn belangrijk voor mij. Deze brief is boven alles een
pleidooi om woorden zorgvuldig te gebruiken.

Onderwijs is geen eenrichtingsverkeer, zeker niet in deze tijden. Studenten kunnen alleen leren
van docenten die zelf actief studeren. Onze studenten en docenten hebben inhoudelijk veel te
vertellen en nog meer te onderzoeken. Fotografie is een medium dat midden in de samenleving
staat en een duidelijk maatschappelijke functie vervult. We gebruiken het als middel tot
communicatie. De actualiteit is ons uitgangspunt in het lesprogramma. De (beeldende)
geschiedenis het fundament. Fotografie functioneert binnen een context van andere media.
Ook al heeft fotografie vaak een tactiele waarde, een afdruk, een boek en kan het de basis zijn
van een product, het verhaal dat het vertelt en dus de beleving die het veroorzaakt is ons
uitgangspunt. Fotografie is een middel, geen doel.

Onze samenleving communiceert via verhalen. Van fotografen zou je kunnen zeggen dat ze met
visuele verhalen communiceren. Dat vraagt om een definitie van het woord verhaal: een verhaal
is een metafoor voor het leven. (en leven is in deze context een ander woord voor wat wij als
werkelijkheid beschouwen.) Onze studenten en docenten zijn zich bewust van hun positie als
visuele verhalenvertellers (kunstenaars, zo u wilt) in de samenleving of hoe deze zou kunnen
zijn.

Een nieuwe wereld
De ingrijpende mediarevolutie die nu gaande is, dwingt ons ook tot hervormingen.
Onlangs nog waren kranten en tijdschriften machtig en keken we allemaal naar dezelfde
televisieprogramma’s. Copyrightvergoeding was een inkomstenbron voor fotografen.
Met de opkomst van de digitale en sociale media en het in rap tempo verdwijnen van de drukpers
is een enorme verschuiving gaande. Er is ruimte voor vernieuwende beeldenmakers en denkers
die de mediatoekomst gaan bepalen. Inhoudelijk, technisch en economisch worden de kaarten
opnieuw geschud. Fotografen en andere auteurs zullen niet alleen hun eigen publiek moeten
vinden en onderhouden, maar ook nieuwe media (mede-) uitvinden. Daarnaast worden ze
gedwongen andere verdienmodellen te ontwikkelen.
Nog geen vijf jaar geleden hadden we ons niet kunnen voorstellen wat vandaag aan de gang is:
enkele miljarden mensen op onze aardbol publiceren nu elke dag. Die beelden en teksten zijn
om ons heen te zien, te horen en te beleven via tablets, smartphones of op schermen in de
openbare ruimte. We laten ons de hele dag van alle kanten informeren, vaak zonder het te
beseffen. Die informatie delen we weer met onze omgeving en voegen onze eigen input er aan
toe. De wereld is kleiner geworden. We zijn direct op de hoogte van de verkoudheid van een
achternichtje in Sidney. Maar ook over haar zorgen over global warming. We weten welke
boeken ze leest en dat ze ‘Boyhood’ een aangrijpende film vond. We kennen de inrichting van
haar huis en weten wie haar vrienden zijn.
De komst van Google Glass en andere -weer nieuwe- technieken voor visuele communicatie
verandert ons denken over media en de samenleving op dagelijks niveau. Het verschil tussen
‘echt’ en virtueel wordt steeds kleiner.

Onze studenten leven in een nieuwe realiteit. Anders dan hun docenten lezen ze geen papieren
kranten en kijken ze nauwelijks televisie. Toch lezen en kijken ze wel degelijk, ze delen grote
hoeveelheden informatie via steeds wisselende kanalen. Als vanzelfsprekend zijn ze bewegend
beeld, interactie en geluid gaan inzetten om hun verhalen vorm te geven. Omdat onze studenten
alleen al door hun recente geschiedenis in een totaal ander medialandschap functioneren dan
wij, hun docenten, kunnen wij door hun mediagedrag te observeren veel van hen leren, ook al
beseffen ze vaak zelf niet hoe bijzonder dat is.

Onze afdeling
Ik geef, om een beetje afstand te scheppen, de twee hoofstromingen binnen het spectrum van de
fotografie andere benamingen: observatie en creatie.

Bij het gebruik van het woord observatie betreden we het gebied van de documentaire fotografie.
Daarbinnen zijn weer twee hoofdstromingen te benoemen: journalistiek-documentair en
conceptueel-documentair.

Met het gebruik van het woord creatie betreden we een heel ander gebied, dat van de fantasie,
regie, commercie, mode (tijdgeest) styling en trends.

Ook al zijn er natuurlijk cross-overs, de verschillende werelden hebben hun eigen intenties en
geschiedenislijnen. Er heerst onder onze studenten vaak verwarring wanneer het gaat om het
onderscheiden van de door ons gehanteerde begrippen. Ze raken in verwarring omdat wij
onzorgvuldig zijn in ons woordgebruik bij het benoemen van verschillen tussen onze vakken en
de diverse richtingen binnen de beeldcultuur. Praktijkdocenten gebruiken vaak andere termen
en leggen andere ankerpunten dan theoriedocenten. Studenten geven regelmatig aan dat ze de
kaders waarbinnen de diverse fotografische stromingen bij de theorielessen worden uitgelegd
moeilijk kunnen rijmen met de lessen van de praktijkdocenten. Zo leeft het hardnekkige
misverstand dat journalistiek werk kortstondiger van aard zou zijn dan conceptueel documentair
werk, wat natuurlijk onzin is. Waardeoordelen hebben niets met stromingen te maken. Je ziet
vaak dat de voorgedragen bronnen in de werkboeken van de studenten mode-gerelateerd zijn.
Populaire, hippe fotografen duiken te pas en te onpas op, ook waar ze minder relevant zijn. Het
zoeken naar verbanden (of het maken van verbintenissen die nog niet bestonden) blijkt lastiger.
We zouden de diverse fotografische stromingen kunnen verankeren in de culturele bagage van
onze studenten door (eigenzinnige) geschiedeniscanons in te zetten als ankerpunten binnen die
stromingen. Dit verzin ik natuurlijk niet zelf: verschillende tentoonstellingsprojecten hebben in
het verleden het doel gehad om de geschiedenis van de fotografie te herschrijven. Denk
bijvoorbeeld aan de tentoonstelling ‘Cruel and Tender’ van Tate Modern in Londen, waarmee op
zeer geslaagde wijze de Franse reportagetraditie op een zijspoor werd gezet en andere
hoofdbronnen werden benoemd dan voorheen gebruikelijk waren. Voor discussie vatbaar, maar
het werkt wel: duidelijke geschiedkundige lijnen direct aan studierichtingen koppelen, zowel in
de theorie als tijdens de praktijkvakken (en dat natuurlijk beargumenteren en regelmatig
bijstellen), brengt inzicht in verbanden en geeft mogelijkheden tot het uitlokken van polemiek.
Discussie is belangrijk, want het is natuurlijk aan onze studenten om hun eigen wortels en
culturele levensloop te bepalen. Deze methode maakt duidelijk dat curatie een creatief (en dus
subjectief) vak is.

Ik doe een poging tot een serie geschiedeniscanons. Uit de losse pols, als uitgangspunt voor
discussie. Aangezien er niet zoiets bestaat als een afgesloten fotografiewereld zet ik de deur naar
de buitenwereld wijd open en neem ook niet-fotografen op die grote invloed hebben gehad op
de omstandigheden van waaruit bijzondere zaken zijn ontstaan. Deze canons zijn bedoeld voor
het eerste studiejaar en samengesteld om de verschillende fotografische stromingen te duiden.
In het tweede (verdiepende) jaar zou je studenten zelf bronnenstambomen kunnen laten maken
(met misschien wel heel andere bronnen) en die aan elkaar laten voorleggen en verdedigen. De
geschiedenislijnen hieronder zijn grotendeels samengesteld uit personen, maar je zou ze net zo
makkelijk kunnen koppelen aan techniek of media.

Observatie, journalistiek-documentair (subjectieve, persoonlijke, verhalende fotografie,
vaak met een politieke of humane lading, gericht op een breed publiek): Thomas Edison, Felix
Nadar, Abraham Lincoln, Mathew Brady, Lewis Hine, Henri Cartier Bresson, WWII, Robert
Capa, Life magazine, the Family of Man, Robert Frank, John Lennon, Ed van der Elsken, Truman
Capote, Nelson Mandela, Gilles Peress, Jim Goldberg, Facebook, Sochi Project, Richard
Mosse…

Observatie, conceptueel-documentair (verbeeldende documentaire fotografie
voortgekomen uit eigenzinnige concepten waarbinnen de benadering en de vormkeuze van de
fotograaf boven het onderwerp uitsteekt): Alfred Stieglitz, Igor Stravinsky, Walker Evans,
Eugène Agtet, August Sander, Piet Mondriaan, Charlie Parker, Dusseldörfer Schüle, Stephen
Shore, New Topographics, Mark Rothko, Larry Sultan, William Eggleston, Alec Soth, Stephen
Gill…

Creatie, publieksfunctie (voorheen reclame): Salvador Dalí, Man Ray, Bauhaus, László
Moholy Nagy, Dziga Vertov, Joseph Goebbels, Piet Zwart, Paul Schuitema, Philippe Halsman,
Frank Sinatra, Andy Warholl, Jeff Wall, Steve Jobs, Philip Glass, Philip-Lorca diCorcia…

Creatie, mode en styling: Rubens, Vermeer, Julia Margaret Cameron, Edward Steichen,
Pablo Picasso, Erwin Blumenfeld, Richard Avedon, Irving Penn, Ingrid Bergman, punk, Vivienne
Westwood, Vivianne Sassen…

Creatie, regie (gecreëerde fotografie waarbij de scène door de fotograaf nauwkeurig wordt
bepaald): Rembrandt, August Sander, Stanley Kubrick, Jeff Wall, Erwin Olaf, Lars von Trier,
Cindy Sherman, Gilbert & George, Rineke Dijkstra…

Studeren
Kandidaat fotografiestudenten die met hun portfolio’s naar onze toelatingsrondes komen,
hebben meestal geen idee waaraan ze beginnen. Onze toelatingsprocedures zijn er dus ook op
gericht hen zo goed mogelijk te informeren en hen in staat te stellen een weloverwogen keuze te
maken. Het viel mij op dat ondanks onze degelijke voorlichting, waarbij de huidige eerstejaars
studenten een belangrijke rol spelen, de keuze voor een fotografiestudie uiteindelijk toch een
emotionele beslissing blijft. Ze willen dingen maken, ze willen bij een wereld horen van
gelijkgestemden. Ze willen leren hoe het moet.

Kunstonderwijs is eigenlijk een contradictie: wij willen zelfstandige denkers opleiden die met
een grote schat aan ideeën een geheel eigenzinnig werkproces kunnen opzetten. Wij willen iets
bereiken wat slechts op de langetermijn mogelijk is en toch stellen we deze enorme eisen binnen
een zeer kort tijdsbestek aan zeer jonge mensen. Die jonge mensen zelf hebben een noodzaak
tot scoren op de kortetermijn. Daar zit een maatschappelijke druk achter. Een tweedejaars
studente vertelde in de les dat ze, wanneer ze met haar vrienden uit haar geboortedorp in een
café zat, voorheen hooguit 5 minuten over haar studie mocht praten en tegenwoordig al
halverwege haar eerste zin werd onderbroken. De reacties van haar oude vrienden waren bijna
agressief. Ik vroeg aan de klas of meerderen soortgelijke ervaringen hadden. Ruim de helft stak
de hand op.

We trekken talentvolle jonge mensen van de ene culturele omgeving naar de andere en
verwachten van hen dat ze vervolgens grote stappen maken. Dat gaat opvallend vaak goed, maar
leidt ook tot dilemma’s. Hadden we misschien niet wat soepeler moeten zijn geweest met onze
enige Afrikaanse studente? We waren net zo streng voor haar als we voor een Hollandse student
met een vwo-achtergrond zouden zijn geweest en ze vertrok nog voordat haar definitieve
collectieve beoordeling zou plaatsvinden. Ze zag de bui al hangen en haar trots had ook ruimte
nodig. Toch waren we het erover eens dat we zelden een studente hadden meegemaakt die in
korte tijd dusdanige grote culturele sprongen had weten te maken.

Tegenwoordig komen studenten van over de hele wereld naar Den Haag. De culturele verschillen
zijn enorm. De kracht van onze opleiding zit volgens mij ook in het samenbrengen en
uitwisselen van culturele uitersten. Ik denk dat we ons daarbij wel meer zouden kunnen richten
naar de landen waar onze studenten vandaan komen. Oost-Europa, Rusland, Oekraïne,
Scandinavië, China, Afrika, Latijns-Amerika en ons minder hoeven te focussen op traditionele
fotografielanden zoals Frankrijk en Groot Brittannië.

De samenwerking met een nieuwe generatie visuele verhalenvertellers uit bijvoorbeeld Oost-
Europa en de landen van de voormalige Sovjet-Unie is al een ware goudmijn gebleken. Denk aan
Ola Lanko uit Oekraïne of Olya Oleinic uit Moldavië. De invloed van studenten uit het Oosten op
het Nederlandse kunstklimaat en onze studenten is enorm. Dat biedt nieuwe perspectieven.
Er liggen ook mogelijkheden voor het oprapen in de Scandinavische landen waar het
kunstonderwijs blijkbaar eenzijdig is. Vooral studenten uit Finland en IJsland rammelen aan de
poort. Daar moeten we dus heen om meer hoogwaardige studenten te werven.

Diepgang en ideeënwereld
De afdeling fotografie vraagt veel van zijn studenten. We willen dat ze zich, vanaf de eerste dag
dat ze binnenwandelen, professioneel gedragen. Dat ze het studieprogramma snel leren
begrijpen en dat ze een solide werkproces opbouwen. We behandelen onze studenten als
volwassenen en gebruiken stevige termen als professional, deadline, discipline…
Toch weten we tegelijkertijd dat we te maken hebben met jonge volwassenen, kinderen soms.
Hoe komen die grote woorden dan aan? Voordat je het weet, zijn het sleetse begrippen
geworden, die steeds minder indruk maken en gaandeweg hun betekenis verliezen. Herhalen
heeft alleen zin wanneer de woorden op de juiste momenten van de juiste context worden
voorzien.
Daarnaast: professional, deadline, discipline… Is dat nou echt wat we willen? Zijn we niet diep
in ons hart op zoek naar eigenwijze donders die compleet buiten alle conventies om tot
bijzondere zaken in staat zijn? Onze verwachtingen zijn enorm: wij willen verrast worden met
hoge kwaliteit en diepgang. Maar hoe creëren we omstandigheden waarbinnen bijzondere zaken
kunnen rijpen?

Toen ik afgelopen jaar met tweedejaars studenten hun research voor de werkweek in Polen
besprak, viel het mij op dat ze nogal beperkt onderzoek deden. Beetje googelen, reisgids,
geschiedenisboekje… Ik werd er niet blij van. Toen ik voorstelde om allemaal een verschillend
Pools boek te lezen en elkaar erover te vertellen in de les (ik sprak over fictie, literatuur, maar
kon me ook andere boeken voorstellen), brak er paniek uit. Ze zagen mijn voorstel als ‘niet
gericht onderzoek’. Mijn argumentatie dat het delen van nieuw opgedane kennis een grote schat
aan ideeën en mogelijkheden zou opleveren werd wel begrepen, maar de tijd zou te beperkt zijn.
Opdrachten van andere docenten gingen voor, vonden ze. Daar stonden namelijk punten op het
spel.

Het is niet de eerste keer dat ik besefte dat ‘leren’ en ‘opdrachten volbrengen’ door studenten
(maar soms ook door docenten) met elkaar worden verward. Wanneer wij steeds met dezelfde
voorbeelden aankomen, of onze informatie uit verzamelboekjes halen of de bronnen louter
binnen de fotografische wereld blijven zoeken, krijgen de studenten de indruk dat er een
aanvaardbaar quotum aan referentiekaders zou bestaan. Dat het op een gegeven moment wel
voldoende is zo. Dat is een schrikbeeld. Waar het gaat om het verrijken van de leeromgeving
kunnen we eigenlijk niet actief genoeg zijn. Het is onze taak om het wereldbeeld van onze
studenten zo veel mogelijk te verbreden. We zullen dus eindeloos bronnen moeten aandragen.
Historische en actuele bronnen. Maar welke zijn nu relevant? Ik denk dat we een onderscheid
moeten maken tussen onze vakkennis en onze persoonlijke praktijk. De bronnen voor de diverse
vakken binnen ons vakgebied, daar komen met enige discussie wel uit. Persoonsgebonden
bronnen zijn ingewikkelder en hebben een andere functie. Die zijn er om te inspireren, maar
vooral om inzicht te verschaffen in hoe je een werkproces opbouwt. Specifieke bronnen zijn
geen noodzaak zoals bijvoorbeeld kunsthistorische kennis, maar zijn een mogelijkheid. Wij
willen onze studenten een oneindige waaier aan mogelijkheden voor houden en hen trainen in
het verkennen van bronnen en het nemen van beslissingen.

Ik geef een voorbeeld. In alle bescheidenheid durf ik best te stellen dat ik van alle docenten aan
de KABK het meeste weet van tulpen. Dat is voortgekomen uit films die ik over het onderwerp
heb gemaakt, mijn vrienden in de landbouw en mijn boekenverzamelwoede. In mijn boekenkast
staan ruim twee meter boeken over tulpen. Daarnaast bezit ik bijna duizend ansichtkaarten met
daarop foto’s van… tulpen.
Gekte, ik weet het. Studenten kijken mij meewarig aan wanneer ik erover vertel. Dat verandert
wanneer ik erbij zeg dat een verhaal rond een tulp een metafoor is: mijn verhalen gaan eigenlijk
over: generatieconflicten, de invloed van de zee, paradoxen over schoonheid, strijd tussen mens
en natuur, cultuuroverdracht, handel, hebzucht, et cetera.
Op dat moment is mijn tulpenafwijking
opeens een rijke, metaforische bron geworden. Ze mogen al mijn tulpenwijsheden
onmiddellijk vergeten, zolang ze maar onthouden wat de functie van kennis en een specifieke
interesse is voor een werkproces.

Al onze eigenzinnige belangstellingen, verzamelingen en overdenkingen zijn metaforen voor
onze drang om de wereld te bevatten. Door de bereidheid te tonen ze te delen, geven we een
signaal af aan onze studenten: verdieping is een breed en continu doorlopend proces. De wereld
om ons heen is ons laboratorium. Bijzondere bronnen geven bijzondere mogelijkheden.
Eigenzinnige verbanden leggen tussen ogenschijnlijk zeer verschillende zaken heet creativiteit.

Economie
We leiden studenten op tot beroepsfotograaf, met andere woorden: ze moeten ervan kunnen
gaan leven. Praktijkdocenten weten hoe ingewikkeld dat is. De enorme verschuivingen binnen
de media hebben hun sporen nagelaten, docenten die al langer meedraaien hebben hun
beroepspraktijk de laatste jaren drastisch zien veranderen. Zij kunnen zich nog herinneren dat er
nog niet zo lang geleden, alumni van de KABK – afdeling fotografie, rondreden in dure auto’s en
hoge dagvergoedingen in rekening konden brengen en dat alles binnen een Nederlandse markt.
Die tijden zijn voorbij, vooral in de commerciële sector is er veel veranderd. De markt is internationaal
geworden en de concurrentie ook. Copyright wordt ernstig bedreigd en is als inkomensbron grotendeels
verloren gegaan. Toch zie je een nieuwe generatie fotografen hun weg vinden.
De digitale revolutie heeft een democratische kant. Professionele kosten zijn tegenwoordig
in vergelijking tot vroeger relatief laag en dat geeft grote (technische) mogelijkheden.
Iedereen kan vrijwel kosteloos publiceren op sociale media. Dit is een tijd waarin weer nieuwe
media ontstaan. Dat kan op elke laptop gebeuren. Er is ruimte voor vooruitstrevende, creatieve
mensen, denkers en doeners en het liefst een combinatie of samenwerking van beiden.
Binnen onze beroepsvoorbereiding aan de academie is het woord marktonderzoek is aan slijtage
onderhevig. Wij vragen van onze studenten niet zozeer een markt te verkennen, maar er een te
creëren. Nieuwe ideeën zijn daarvoor geboden. Het opbouwen van een eigen publiek is
noodzaak en begint veel eerder dan menig student verwacht. Alle uitingen op Facebook zijn –
bewust of onbewust- onderdeel van hun imagovorming en dus publieksopbouw. Facebook en
Twitter (en andere sociale media) zijn dus onderdeel van ons lesprogramma.

Domeinen en rollen
We kennen de domeinen waarbinnen we opleiden: (in deze brief benoemd als observatiecreatie),
maar misschien kunnen we de rollen waarin onze studenten zich ontwikkelen nader
beschouwen en uitdiepen. Onze studenten gaven zelf daarvoor diverse voorzetten tijdens hun
routes naar de examenpresentaties. Opvallend veel studenten fotografie hebben in hun
eindexamenjaar namelijk moeite met de term ‘fotograaf’. Ze noemen zich ‘beeldenmaker’,
‘visuele verhalenverteller’, ‘conceptual visual artist’ of ‘kunstenaar die werkt met fotografie’.
Ook tonen veel kunstacademiestudenten juist nu de behoefte om zich vooral theoretisch te
scholen en het vakgebied te beschouwen.

Een nieuwe generatie vraag zich af: wat wordt mijn specifieke rol? Welke bijzondere kwalificaties
kan ik de wereld nou bieden?
De rol van de fotografiestudent als ‘maker’ is geen vanzelfsprekende meer. Daar zijn
verzamelaars, regisseurs en beschouwers bijgekomen. Ook zie ik ruimte voor opdrachtgevers en
beeldstrategen.

Ik stel me dus, binnen de eerder gestelde domeinen (observatie – creatie), de volgende rollen
voor:

Makers
De traditionele rol die we tot nu toe centraal hadden staan, was die van de maker, de auteur die
zich uitdrukt via het medium fotografie.

Regisseurs
Toch leveren we ook ‘fotografen’ (auteurs) af die helemaal geen camera meer aanraken, ze
stellen beelden samen uit andere beelden of rankschrikken beeld, geluid, taal, omgeving. Zo
iemand vervult dus de rol van regisseur in de brede zin van het woord.

Verzamelaars
Opvallend veel alumni werken als beeldredacteur, soms bij traditionele media, maar vaak ook in
de nieuwe multimediale wereld. Wanneer we bedenken dat er in het huidige tijdssegment
jaarlijks net zoveel fotografische beelden worden geproduceerd dan gedurende de gehele 175-
jarige fotografische geschiedenis tezamen, is het logisch dat er behoefte bestaat aan mensen die
beelden kunnen verzamelen (editen, zouden we vroeger zeggen) en daarmee een betekenis
toekennen. Verzamelen is meer dan editen, verzamelen is actief zoeken en verwerken en duiden
binnen een context die als concept is ontwikkeld.

Opdrachtgevers
In het enorme woud van beeld en media ontstaat er ook behoefte aan duidelijke opdrachtgevers.
Steeds vaker zie je dat bedrijven en organisaties mensen inhuren om hun visuele gezicht te
bepalen. Traditioneel was dit een terrein van reclamemensen, redacteuren en vormgevers, maar
in een bewegende multimediale wereld waarin niets ‘vastligt’ (zoals een boek of een folder ‘vast’
lag) wordt de casting van het fotografische aspect en dus de invloed van de maker, regisseur of
de verzamelaar voor een project of organisatie kritischer. Opdrachtgevers zijn specialisten
geworden. Op het gebied van de fotografie in de multimediale wereld zijn deskundige
opdrachtgevers waardevol.

Beschouwers
In deze roerige tijden winnen beschouwers in verschillende vakgebieden, maar zeker bij een
volkskunst als fotografie terrein. Er is een groot publiek voor fotografie, Nederland heeft vier
fotomusea, vele festivals en galeries. Op het gebied van curatie en fotografiekritiek alsmede het
duiden van de functies en betekenissen die fotografie inneemt in onze huidige samenleving is er
ruimte voor deskundige denkers op dit gebied. De scripties afkomstig van de afdeling fotografie
doen het goed binnen de KABK. Traditioneel zouden beschouwende studenten terechtkomen in
de universitaire wereld, maar onder onze studenten zitten opvallend veel vwo-ers die toch voor
een hbo-studie kozen. Hier zitten ze namelijk veel dichter op het vuur. Het is, denk ik, wenselijk
dat we in de toekomst streven naar een masteropleiding, of in ieder geval intensiever gaan
samenwerken met een bestaande masteropleiding om de denkers meer ruimte te geven.

Strategen
In de nieuwe media staat gedrag van het publiek centraal. Het publiek wordt verleid,
gemanipuleerd zo u wilt, tot (virtueel) gedrag. Zoals eerder gesteld: media zijn geen
eenrichtingsverkeer meer; terwijl we worden geïnformeerd, reageren we, kopen we, verwijzen
we en delen we. Visuele manipulatie (vroeger zouden we dat reclame noemen) vraagt om
strategen die nadenken en concepten ontwikkelen over hoe een publiek op beeld kan reageren.

Er zijn meer rollen te bedenken, maar we zouden tot een aantal basisvormen kunnen komen die
we uitgebreid in ons lesprogramma uitdiepen. Mochten er studenten zijn die een specifieke rol
ontwikkelen dan is dat natuurlijk interessant. Daarnaast zullen de rollen verschillend van aard
zijn binnen de specifieke domeinen.

Projecten en samenwerkingsverbanden
Projectmatig werken biedt goede mogelijkheden om de diverse rollen in het studieprogramma
te integreren en in dit licht is interdisciplinaire samenwerking met andere afdelingen
vanzelfsprekend. Samenwerken aan concepten en producten in projectvorm kan die rollen
versterken. Nu zien we tijdens het huidige derdejaarsproject de studenten worstelen met
verschillende media. Vaak is slechts één medium echt van toepassing (wij vragen om twee
podia). Die tweede hangt er snel los bij.

Wat als we in een interdisciplinair samenwerkingsverband de rollen zouden verdelen volgens de
profielen van de studenten? Met andere woorden: ze nemen de rollen in waar hun
talenten/ambities liggen en de interdisciplinaire samenwerking wordt het leerdoel. We geven
een opdracht aan groepjes waarbinnen diverse rollen samenkomen. Zij bepalen samen de
mediavormen. Wij stellen als voorwaarde dat wat ze maken, zowel een materieel als virtueel
aspect moet hebben en dat het een ervaring teweeg moet brengen. Daarboven op stellen we een
overkoepelend thema. Tijdens de beoordeling laten de studenten hun werkproces zien via de rol
die ze innamen bij het tot stand komen van het project. Beoordeling volgens het bekende
competentiesysteem.

Media
In het derde en vierde jaar zou mediabeschouwing en mediaontwikkeling een grotere rol kunnen
krijgen. De afgelopen jaren heeft de fotografische wereld zich nogal krampachtig vastgeklampt
aan het fenomeen fotoboek. Begrijp mij niet verkeerd, zelf ben ik ook een liefhebber van
fotoboeken, fotoboeken zijn belangrijk, maar een verdienmodel kleeft er niet aan. We zullen ons
-meer dan we nu doen- moeten verdiepen in mediakunde. Het gedachtegoed van Marshall
McLuhan is relevant voor onze opleiding. Bewegend beeld, geluid en interactiviteit zijn niet
meer weg te denken. Er zullen nieuwe media komen. Onze studenten zullen meer en meer
bijzondere mediavormen gaan ontwikkelen.

Stage
De keuze van een stageplek zegt veel over het ambitieniveau van de studenten. Stage is een
geweldige mogelijkheid voor onze studenten om buiten de deur hele andere ervaringen op te
doen dan binnen de toch relatief veilige muren van de academie. Er schuilt bij mij ook een angst
wanneer ik denk aan de stageperiode. Ik ben een beetje huiverig voor de zuurgraad van mijn
eigen generatie vakgenoten, bang dat onze studenten met conservatisme worden geïnfecteerd.
Ik ben dan ook enorm blij wanneer studenten kiezen voor een stage in een ver buitenland, dan is
in elk geval de horizon groter geworden. Juist wanneer studenten letterlijk afstand nemen van de
academie komen ze tot bijzondere inzichten en stappen. Ik heb zelf in mijn beroepspraktijk al
bijna 20 jaar stagiaires en had (en heb, want ik heb nog steeds stagiaires van andere academies)
al snel mijn mening over het opleidingsniveau van de betreffende student klaar (laag dus). Nu
ikzelf aan de andere kant van de lijn sta, heb ik daarover een veel genuanceerder beeld.
Ik zou stage-gevers meer inzicht willen geven in ons lesprogramma, zodat ze in staat zijn hun
specifieke rol beter vorm te geven. Dat ze niet een tegengeluid geven (lees: op onze opleiding
afgeven, wat kwalijk is voor onze studenten want die voelen zich dan verscheurd tussen twee
werelden) maar een ander geluid: die van hun praktijk. Pas dan werkt een stage verdiepend.

Afstuderen
Onze studenten studeren af met een product (publicatie, film, interactieve media), een
presentatie en een scriptie. Daarin zit een persoonlijke filosofie en een plan voor de toekomst
vervlochten. Hun portfolio en beroepsprofiel sluiten hierop aan. Het ondernemersplan en hun
persoonlijke dromen zijn (als het goed is) met elkaar in balans. Het programma zit degelijk in
elkaar.

Toch ligt hier een onderzoekstaak voor ons, docenten. Toen ik vorig jaar tweedejaars studenten
de opdracht gaf om recente alumni te interviewen en hen te bevragen over hun economische
omstandigheden, waren de resultaten nogal onthutsend. Werkloosheid alom. Velen bleken zich
geïsoleerd te voelen en hadden grote problemen om afnemers te vinden voor hun mooie
plannen. Het ondernemersplan, dat ze binnen hun opleiding vaak hadden ingeschat als een
‘verplicht nummer’, was in de vorm waarin ze deze hadden samengesteld in de praktijk niet zo
van toepassing. Ook hun netwerken waren opvallend klein, terwijl dit in het lesprogramma toch
heel hoog op de ladder had gestaan. Hoe kunnen wij, in een periode waarin studenten
‘productgericht’ zijn (ze willen scoren met hun eindpresentaties), de inhoud en
langetermijnvisie op inhoudelijk en economisch terrein centraal houden?

Ik ben een beetje gaan twijfelen over de waarde van de deskundigen die we tijdens de netwerkweek
de portfolio’s van onze studenten laten bespreken. Zijn deze mensen wel allemaal
relevant? Zijn het bijvoorbeeld wel opdrachtgevers? Ooit, in een andere mediawerkelijkheid,
waren het vooral redacteuren van bladen, mensen van reclamebureaus, museumconservatoren
en opdrachtgevers uit het bedrijfsleven die kwamen neuzen. Mensen dus, die geld konden
uitgeven. De tijden zijn veranderd. Nu zijn het vooral galeriehouders, agenten, vormgevers en
belangenorganisaties die hun wijsheden komen uitdragen. Tussenpersonen dus. Krijgen onze
afstudeerders wel de juiste adviezen? Hoe kunnen wij dan wel relevante deskundigen
aantrekken? Ik kom hier later in deze brief op terug.

Deeltijdopleiding
Mijn ervaring als deeltijd-coördinator heeft grote invloed gehad op mijn denken over onderwijs.
De aller-gemotiveerdste studenten zijn hier te vinden. Het zijn ongelooflijke bikkels.
De deeltijd staat onder druk vanwege een afnemend aantal nieuwe studenten en velen haken
gedurende hun studie af. Toch is de deeltijdgroep altijd bijzonder en winnen onze alumni
prijzen en doen het opvallend goed in het werkveld. Zij die het hebben afgemaakt dan, en dat is
slechts een kleine groep. Hoe komt dat nou? Onze, denk ik, terechte keuze om het niveau van
dag- en deeltijdonderwijs hetzelfde te houden, geeft problemen voor studenten met banen en
kinderen. Ze komen tijd tekort. De meeste coachgesprekken die ik voerde, gingen over planning
en keuzes maken. De werkweek in het buitenland voor het tweede jaar bleek voor deeltijdstudenten
een uitkomst. Opeens waren ze in staat om een aantal dagen achter elkaar te werken
en maakten ze grote sprongen vooruit. Twee jaar geleden besloot ik de werkweek ook open te
stellen voor deeltijdstudenten van andere jaren. De data van de werkweek lag al in het begin van
het jaar vast en iedereen had dus de kans op tijd te plannen. Een week lang geen dagelijkse
beslommeringen of jengelende kinderen, studenten grepen de kans direct aan. Een week lang
ervoeren deeltijdstudenten de luxe van een voltijdstudie. Dus: zouden we niet een studiemodel
kunnen opzetten in een geconcentreerdere vorm? In plaats van drie avonden per week parttime,
een aantal weken verspreid over het jaar fulltime, maar dan ook echt fulltime. Van ’s ochtends
vroeg, tot ’s avonds laat. Tussendoor (schriftelijke) opdrachten en een aantal maanden later de
volgende ronde. Ik denk dan ook aan een ander soort studenten: professionele fotografen (maar
bijvoorbeeld ook alumni van vroeger) die moeten worden bijgeschoold in het conceptueel
denken en de nieuwe mediarealiteiten. Of professionele fotografen die zich willen verdiepen
(veranderen) en daar tijd voor willen inruimen. Zij hebben geen diploma nodig, maar wel onze
kennis en input. We zouden dan een studietraject kunnen afsluiten met een presentatie waar een
stevige pitch met strenge voorwaarden aan voorafgaat, waarmee we het niveau van de
eindpresentaties verzekeren.

Wat is de rol van de docent?
Het is belangrijk dat wij docenten altijd beseffen dat kennis en ervaring de enige verschillen
tussen ons en de studenten zijn. Docenten hebben meer gezien, gestudeerd, gelezen en
meegemaakt dan studenten. Dat maakt ons echter niet alwetend. Studenten hebben weer zaken
gezien, gelezen, bestudeerd en meegemaakt die voor de docenten onbekend zijn. Onze grote
taak is die werelden te verenigen. We leggen onze studenten geen regels of formules op, we
geven inzicht in strategieën en werkmethodes om op universele principes te wijzen van waaruit
eerder verhalen zijn voortgekomen. Het is aan de student om een eigen persoonlijke
werkmethodiek te ontwikkelen. Docenten kunnen in dat proces hooguit begeleidend zijn. We
gebruiken onze eigen ervaring en kennis om de student tijdens zijn/haar onderzoek
mogelijkheden te geven om tot verdieping in zijn/haar werkproces te komen. Omdat een student
wordt geacht dat werkproces zelfstandig te ontwikkelen, doen onze particuliere meningen er
niet toe. De student ontwikkelt zijn eigen referentiekader, kritisch vermogen en smaak.
Natuurlijk bieden wij de studenten een rijk referentiekader, maar wij doen er alles aan om hen de
toekomst zelf te laten bepalen.
We zijn vooralsnog wel degenen die de hoogte van de lat bepalen. Die lat ligt soms hoger dan
ons eigen persoonlijke kunnen. We hebben studenten zien voorbijkomen die in zeer korte tijd
onvoorstelbaar grote sprongen wisten te maken. Bijzondere talenten hebben behoefte aan een
rijk en gevarieerd studieaanbod. De norm van de middelmatigheid is onze grootste vijand. De
tijden van meester-gezel zijn echt definitief voorbij. Docenten zijn aangesteld omdat ze een vak,
stroming of (theoretische) kennis vertegenwoordigen. We hebben allemaal een specifieke,
duidelijk benoemde rol binnen het curriculum. Dat vraagt een stevige verantwoordelijkheid en
discipline. Wanneer een docent tijdens de begeleiding constateert dat hij/zij op een bepaald
gebied niet deskundig blijkt te zijn, zou die de professionaliteit moeten opbrengen om de
student door te verwijzen. Buiten je deskundigheid waardeoordelen uitspreken, is in het
kunstonderwijs een doodzonde. Meningen zonder argumenten zijn dat ook.

Alumni
Studenten zijn ons kapitaal en de uitstraling naar buiten, hun werk en ontwikkeling staan
centraal. Wij hebben er belang bij dat onze alumni trots zijn op hun opleiding. Dat ze onderdeel
blijven van ons gedachtegoed. We beseffen dat ons lesprogramma ook door studenten wordt
ontwikkeld. Op basis van hun mogelijkheden en de wereld waarin zij leven stellen we het
curriculum samen. Het is dus belangrijk dat we een sterke samenwerking en wederzijds respect
met hen behouden. Wij hebben hun net zo hard nodig als zij ons.
Ik ken te veel alumni (van vroeger tijden, maar helaas ook recent afgestudeerden) die met lichte
of zware wrok terugkijken op hun studietijd bij ons. Enig doorvragen leert dat hun klachten vaak
om incidenten tijdens hun studie gaan, of over de sfeer tijdens beoordelingen. Soms hebben ze
het over zaken van vele jaren geleden. Niet alle klachten zijn dus even zwaarwegend. Toch heeft
dat onze aandacht nodig. De studenten fotografie beleven hun studie met een enorme intentie
en dat is op hun leeftijd niet eenvoudig. We kennen allemaal de dikke tranen die regelmatig
vloeien tijdens en na beoordelingen. Vaak bij studenten die het verder prima doen. De studie
wordt enorm serieus genomen, soms op het enge af. Velen missen in de periode na hun
afstuderen de veilige omgeving die de studie ook bracht. Een intensieve dialoog met onze
alumni zou veel kunnen betekenen voor hen, maar vooral voor onze opleiding zelf. Door oudstudenten
(alumni, maar ook afhakers) op jaarlijks vaststaande data op de academie uit te
nodigen voor een symposium en uitgebreid naar hun ervaringen te vragen, zou je een bredere
dialoog kunnen initiëren. Daar zouden we bij het samenstellen van ons studieprogramma veel
aan kunnen hebben. Ook onze alumni blijken al na korte tijd in de praktijk belangrijke bronnen
te zijn waarmee wij ons voordeel zouden kunnen doen. Juist de combinatie van rijpe ervaring en
verse ervaring is goud waard.

Lab
De afdeling fotografie van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten staat midden in de
hedendaagse beeldcultuur, onze studenten en alumni hebben direct te maken met alle revoluties
die gaande zijn. We zitten in de voorhoede van de vernieuwing binnen het vakgebied en toch
wordt ons door de buitenwereld vaak conservatisme verweten. We zijn natuurlijk niet
conservatief, integendeel, toch moeten we ons afvragen of we de buitenwereld genoeg inzicht
geven in wie we zijn, waar we voor staan en welke ontwikkelingen er bij ons plaatsvinden. Wij,
als afdeling fotografie, hebben kennis en mogelijkheden tot oprichting van een kenniscentrum
van fotografische beeldcultuur in huis. We hoeven het alleen maar te doen. We zouden onze
infrastructuur (gericht op samenwerking met de buitenwereld) een onlinecentrum kunnen
maken. Ons grote succesnummer, de ‘Netwerkweek’, zou een goed uitgangspunt kunnen zijn.
We zouden een kennisbank, een zogeheten ‘lab’ kunnen opzetten, geïnspireerd door het
Niemanlab, waar de afdeling journalistiek van Harvard University samenwerkt met diverse
journalisten, schrijvers en media om te experimenteren en gedachtes uit te wisselen over
(nieuwe) media. Het Niemanlab heeft een website met een doordachte strategie voor sociale
media. Daarnaast publiceert het lab boeken en organiseert men congressen en workshops. Het
Niemanlab staat midden in de ontwikkelingen rond nieuwe journalistieke vormen en trekt een
zeer interessant publiek naar zich toe waar het enorm van profiteert.
Ik weet dat enkele collega’s overwegen te promoveren. Dat is geweldig. Die onderzoeken gaan
ons op een hoger plan brengen en verdienen ook een trots podium. Het KABK Photolab zou in
de loop van de tijd een onlinedatabase kunnen opleveren waarin de onderzoeken van studenten,
oud studenten en docenten elkaar versterken. Daarnaast: participerende researchprojecten,
bijzondere scripties van studenten, video-interviews en gefilmde boek en tentoonstellingsprojecten.
Niet louter een show case van ons beste werk maar inzicht in onze onderzoekende
strategie. Met het KABK Photolab zouden we ook kwalitatief hoogstaande kandidaat studenten
in de diverse buitenlanden kunnen bereiken. We zouden een band kunnen opbouwen met een
internationaal publiek en via deze weg ook de band kunnen vasthouden (en versterken) met
onze alumni, die ook steeds internationaler worden en niet in Nederland zullen blijven.

Vooruitzichten voor docenten
Docentschap aan de KABK is een tijdelijke parttimebaan. Je wordt binnengehaald vanwege je
specialisme, je ontwikkelt je als docent en wanneer het net lekker loopt is je tijd om en moet je
weer weg. Dat het zo is geregeld, daar valt veel voor te zeggen. Kunstonderwijs moet fris en bij
de tijd blijven, maar is er niet meer uit die tijd te halen? Wij hebben niet alleen onze studenten,
maar ook elkaar zoveel te bieden. Zou het een idee zijn om alle docenten (dus vooral ook de
praktijkdocenten) te vragen om die gedurende hun docentschap een onderzoekstraject op te
zetten. Zo’n onderzoek kan klein- of grootschalig zijn. We zouden werkgroepjes kunnen vormen
van docenten die elkaars ontwikkeling begeleiden. Doel is vernieuwing, verdieping en
persoonlijke professionele ontwikkeling. Wanneer we dan afscheid nemen van de academie
doen we dat in stijl: met een symposium, een expositie, een publicatie of in welke vorm dan ook.
Ook mensen die hier maar een korte tijd rondlopen, zouden op deze manier een grotere
inhoudelijke input kunnen geven. Daarnaast zouden we elkaar praktische cursussen kunnen
geven. We hebben alle deskundigheid in huis, laten we meer gebruik van elkaar maken.
Ik hoop dat we de komende maanden zullen gebruiken om vanuit de kracht van het
docententeam onze inzichten te bundelen en te discussiëren over de toekomst van de afdeling
en de academie en wat wij als groep te bieden hebben. Met deze brief hoop ik een voorzet te
hebben gegeven.

Met vriendelijke groet,
Leo Erken,
augustus 2014

Share:

Comments are closed.