De dood van Koning Eenoog

0

Vijf jaar geleden schreef ik deze tekst als opmaat voor een onderzoek naar de waarde van de geschiedenis van de fotografie voor nieuwe media. Het had een boek moeten worden. Dat boek is er nooit gekomen maar het onderzoek is ook nooit opgehouden. Hier, als opmaat voor meer, de tekst van destijds.

Mijn leven wordt regelmatig verstoord door nostalgie; een gemoedstoestand waarmee ik altijd al een lastige verstandhouding heb gehad. Toch valt het universum mij er constant mee lastig. Het duikt op in een lied op de radio, een filmpje op sociale media, een geluid op straat of tijdens een ochtendzonnestraal. Aan alles lijkt een herinnering of een emotie te kleven en die is, bizar genoeg, niet altijd op persoonlijke ervaringen terug te voeren. Nostalgie is op een rare wijze prettig, een geruststellend gevoel dat je in slaap kan sussen. Het is daarom, net als alcohol, heroïne of sigaretten, verslavend en gevaarlijk.

Toen ik 16 jaar oud was besloot ik al fotograferend de wereld te ontdekken. Ik ging met behulp van foto’s mijn ervaringen vastleggen en rangschikken. Dankzij mijn camera ontmoette ik in de jaren daarna bijzondere mensen en kwam ik op plekken waar anderen nooit zouden komen. Als fotograaf jaagde ik niet alleen op levensgebeurtenissen maar vooral op de emoties die daaraan vastzaten. Het bracht mij tot verre uithoeken van de (voormalige) Sovjet-Unie waar ik economische ellende en zelfs oorlogen versloeg. Voor het thuisfront vatte ik het leven samen in overzichtelijke visuele vertellingen die ik publiceerde in papieren media. Ik hield dat jaren vol, totdat die papieren media waren gemarginaliseerd en ik niet verder kon. Voor mijn beroepsuitoefening maakte ik een overstap naar film en nieuwe experimentele vertelvormen zoals virtual reality. Daarnaast werd ik docent aan een kunstacademie.

Toch was de liefde voor fotografie bepaald niet verdwenen. Ik ging oude foto’s verzamelen. Daarmee ordende ik nog steeds de wereld. De mensen op die beelden waren weliswaar dood en vergeten en ik wist meestal niets over hun levens, ik herkende hun ontroeringen en ze brachten de mijne in beweging. Het werd dagelijkse bezigheid. Ik kocht online voor kleine bedragen duizenden papieren foto’s. Zo kwamen er in een tijdsbestek van enkele jaren meerdere malen per week handgeschreven envelopjes mijn studio binnen zweven. Op die foto’s stonden soms taferelen waarvoor ik eerder bereid zou zijn geweest mijn leven te wagen. De beelden hadden geen naam van een maker en weinig of geen context, laat staan namen van de mensen die erop stonden. Het waren afbeeldingen van gewone mensen onder bijzondere omstandigheden: zeelui, kolonialen, priesters, moeders, dagloners, militairen, suffragettes, maar ook verpleegkundigen ten tijde van tuberculose, Russische soldaten gedurende de Koude Oorlog, immigranten uit Indië naar Nederland, eindeloos veel foto’s van soldaten die hadden meegevochten in de Eerste Wereldoorlog maar ook volledige albums met foto’s, zoals die in 1906 van een klein meisje uit Rotterdam. Ergens, achter op een door mij losgepeuterde foto las ik, naast dat jaartal, haar naam: Cornelia. Op een ander beeld afgekort als Cor. Haar leven zag eruit als een droom in die sierlijke, bosrijke omgeving met deftige mensen om haar heen. Ze keek vol vertrouwen recht in de lens. Ze droeg mooie jurken en had fijn speelgoed. Er waren feesten en bedienden. Honderd jaar geleden was het een vol leven. Cornelia en al die andere mensen in dat album zijn nu dood. Blijkbaar waren er geen nazaten voor wie zij een herinnering of een koestering was. Waarschijnlijk waren de foto’s die ik in handen had, het enige bewijs dat ze ooit heeft bestaan.

Door mijn online biedingen werd ik onderdeel van een netwerk van handelaren en verzamelaars. Het waren, meestal bejaarde, in- en verkopers die met een engelengeduld oude foto’s en ansichtkaarten her-fotografeerden en uploaden. Het was grappig om in biedingsoorlogen met medeverzamelaars te belanden die mij onder schuilnamen als een Reiger of Arnhems Meisje met dubbeltjes overboden. Het aantal verkopers en bieders bleek niet zo groot, al snel leerde ik er velen persoonlijk kennen. De nieuwsgierigheid was wederzijds. Zo stond Bob van Wanrooij op een dag spontaan op mijn stoep. Naast hem zijn vrouw Corry. ‘We waren toevallig in de buurt’, zei hij. Bob handelde online onder de naam CBS. Hij had mijn adres; al eerder had ik zogeheten ‘visitekaartenportretten’ (dat zijn kleine op karton geplakte 19de- en begin 20ste-eeuwse studiofoto’s) bij hem gekocht. Bob onthulde de betekenis van CBS: Corry-Bob-Santpoort en vertelde dat hij zelf een verzameling van tienduizenden visitekaartenportretten had opgebouwd. Op zijn iPhone liet hij mij er een paar zien. Ik zag kleine 19de-eeuwse kinderen poseren met enorme blaasinstrumenten. Op andere beelden stonden stoere boeren en arbeiders met gereedschap en werktuig voor beschilderde doeken in studio’s. Maar ook buitenopnames, ik zag vrouwen in lange rokken met hun voeten in de modder. Bob liet zijn telefoon niet los. Sterker nog, hij stopte die na enkele seconden weer in zijn zak. In de wereld van Bob was vertrouwen, laat staan vriendschap, een kwestie van langzaam aftasten. Hij gaf bij die eerste ontmoeting wel een goed advies: ‘Verzamel kleine foto’s, dan kun je het langer volhouden.’ Hij zou regelmatig terugkomen. Al dan niet op afspraak stond hij dan voor de deur. Dan deed hij een oude videobanddoos vol kleine foto’s open en liet mij kiezen. Bij elke foto zei hij: ‘Eurootje’, of: ‘Die is mooi hè? 3 euro! Vriendenprijsje!’
Bob is een kleine zeventiger, al zou je hem jonger schatten. Dat verzamelen een ziekte is, wilde hij heus wel toegeven, maar ja, die foto’s waren ook wel heel erg magisch: ooit was er licht op al lang vervlogen mensen weerkaatst en dat licht was via een lens op een stukje lichtgevoelig materiaal geprojecteerd. De beelden die we in handen hadden, waren daar – direct of via een tweede belichting – het resultaat van. Dichter op de geschiedenis kon je niet komen, toch?

Bob had de tijd. Hij was gepensioneerd, maar in foto’s handelen was geen vetpot. De prijzen, zelfs voor bijzondere en zeldzame 19de en begin 20ste eeuwse foto’s, waren laag. Hoger dan 100 euro voor een enkele foto was in zijn praktijk niet voorgekomen. Die lage prijzen hadden alles te maken met de gemiddelde – hoge – leeftijd van de verzamelaars. Regelmatig kwam er weer een enorme partij van een overleden collega op de markt die dan werd opgekocht door mannen zoals Bob. Geen van zijn klanten kocht complete verzamelingen en dus werden er weer duizenden losse foto’s voor enkele eurootjes doorverkocht. Bob kende zijn pappenheimers, iedereen had zijn eigen verzameldoelen. Vaak ging het om een bepaald dorp, straat of fotograaf.
In die draaimolen deed ik mijn intrede. Bob en zijn collega’s verwelkomden mij met open armen en dachten graag mee over de samenstelling van mijn verzameling. Het was opvallend hoe goed ze mij begrepen wanneer ik sprak over het ‘bijzondere van het alledaagse; een oogopslag, een minzame glimlach, een verliefdheid, trots of vertwijfeling’. Ik vertelde Bob dat het mij ging om de zaken die zich niet zo makkelijk in woorden lieten vatten. Hij kneep dan zijn ogen samen en knikte veelbetekenend.

Om de filosofie van het verzamelen beter te begrijpen, sprak ik af met de succesvolste fotografie-collectioneur van Nederland, fotograaf Willem Diepraam. Hij was van grote invloed op mijn werk geweest. Zijn foto’s waren maatschappelijk en sociaal betrokken, zoals veel fotografen uit in de jaren zeventig en tachtig, maar zijn stijl was gedurfd eigenwijs- experimenteel. In zijn kaders kon hij de gezichten van beroemdheden halveren of hij voegde glashard vogels toe om een beeld van een anti-abortusdemonstratie grimmig te maken. Hij deed dat in alle openheid. Hij maakte er geen geheim van dat fotografie een subjectieve bezigheid was. Hij was dan ook niet zozeer een fotograaf, maar een kunstenaar en opiniemaker met camera die het destijds belangrijke tijdschrift Vrij Nederland als podium had gekozen en alle opdrachten naar zijn hand zette. Dat enorme zelfvertrouwen zat in zijn werk, als persoon maakte hij een wat verlegen indruk. In zijn generatie is hij de netwerker; bevriend met beroemde schrijvers, kunstenaars en wetenschappers. Door zijn opvallende positie als ‘een van de grote jongens’ realiseerde ik mij dat het vak van fotograaf binnen de culturele elite niet vanzelfsprekend aanzien had. De meeste fotografen moesten het doen met een lagere maatschappelijke positie, hoe goed ze ook waren. Hun status bevond zich ver onder die van de grote wetenschappers, schrijvers en muzikanten. In mijn actieve fotografische periode wist slechts een handjevol Nederlandse fotografen daar doorheen te breken. Portretfotografe Rineke Dijkstra deed dat door ongekend succesvol te zijn in de kunstwereld. Studiofotograaf Erwin Olaf door commercieel succes in de reclamewereld af te wisselen met een carrière in de kunst en popfotograaf Anton Corbijn door zeer dicht in het leven van beroemde popmuzikanten door te dringen. Willem Diepraam vergrootte zijn aanzien op een andere wijze. Hij wist op basis van zijn opvallende loopbaan als fotograaf een tweede carrière op te bouwen, als kenner van de geschiedenis van de fotografie. Als fotograaf en kunstliefhebber had hij internationaal de belangstelling voor fotografie als kunstvorm zien groeien. Als pionier fotografieverzamelaar ontdekte hij een gat in de museumcollecties. Terwijl de conservatoren lagen te slapen kon hij samen met één andere verzamelaar, de advocaat Bert Hartkamp, toeslaan. Hartkamp had in de jaren zeventig en tachtig meer dan 65 duizend foto’s van mooie vrouwen verzameld. Die verzameling werd uitgebreid met honderden prachtige foto’s die hij kreeg van fotografen die hij als advocaat pro-deo bijstond. Hartkamp verzamelde op persoonlijke smaak. Diepraam deed dat op basis van zijn kennis van museumcollecties zoals die van The Museum of Modern Art, MoMa, in New York die dankzij twee belangrijke curatoren zijn tijd ver vooruit was. In Nederland kocht hij op rommelmarkten, veilingen en via opkopers voor een prikje duizenden foto’s en zelfs volledige fotoarchieven van tijdschriften. Die enorme collectie werd door hem zorgvuldig geselecteerd, gecatalogiseerd en van commentaar voorzien. Het overgrote deel daarvan deed hij direct weer van de hand. Zo hield hij een zeer bijzondere collectie over. Hij was vooral gespitst op uitingen van het modernisme, beelden die nu kapitalen waard zijn maar die in de jaren zeventig en tachtig zich nog in schoenendozen bevonden. Willem vond ze zelfs bij de vuilnis op de gracht in Amsterdam waar hij woont.

In 1985, hetzelfde jaar als Hartkamp, verkocht Diepraam voor een mooi bedrag zijn prachtige verzameling aan de Nederlandse staat die het onderbracht in het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum in Amsterdam. Die musea hadden hun fotografische collecties in de jaren ervoor enorm verwaarloosd. Na de aankoop waren ze jaren bezig om de enorme collecties te catalogiseren. Bert Hartkamp stierf in 1999 maar Willem Diepraam ging opnieuw en nog gerichter verzamelen om in 2006, nogmaals voor een kapitaal, een grote collectie; nu inclusief duizenden fotoboeken, aan het Rijksmuseum te verkopen.

‘Van die twee verkopen leef ik nu al meer dan 25 jaar’, zei hij lachend. Voor mij als aspirant verzamelaar had hij minder goed nieuws. Achter in het statige café Luxembourg in Amsterdam vouwde Diepraam een linnen servet uit. Het bedekte het tafeltje, onze koffiekopjes hield ik even vast.
‘Kijk’, zei hij terwijl hij eroverheen wreef, ‘dit servet staat voor de gehele fotografische geschiedenis, en dit puntje hier (hij wees op een gebied niet groter dan een centimeter) staat voor fotografie van economische waarde’. Hij lachte er vriendelijk bij.
‘Fotograferen en foto’s verzamelen’, zei Diepraam, ‘is een bezigheid van liefhebbers’.

Dat was even slikken, maar, zo verzekerde ik mijzelf, die verzamelwoede was niet voor het geld, maar om de gaten in mijn kennis vullen over de functie van fotografie voor de samenleving. Dat onderzoek deed ik in samenwerking met mijn omgeving. Alle bezoekers, jong en oud, van mijn studio in de Amsterdamse Jordaan liet ik naar foto’s kijken. Zo wees ik Kiriko Mechanicus, 24 jaar oud, dochter van de legendarische fotograaf Philip Mechanicus en student aan de filmacademie (en eerder geschiedenisstudent in Rome) op een zojuist binnengekomen album met ansichtkaarten en snapshots. Het was samengesteld door een onbekende Duitser die in 1910 een rondreis door Italië had gemaakt. De ansichtkaarten waren helder en goed bewaard, de foto’s waren vergeeld en verbleekt. Kiriko streelde eroverheen en maakte onbewust met haar vingers een vergrotende beweging. Ze moest om zichzelf lachen. ‘Ik kan er zo niet naar kijken’, zei ze.

De scanner bracht uitkomst. Op het beeldscherm zoomden we in op details. Kiriko herkende straten in Rome, Venetië en Florence. Weinig was veranderd. De manier waarop zij op de computer de foto’s aftastte, uitvergrootte en ordende, stond lijnrecht tegenover de wijze waarop de fotografie jarenlang had gefunctioneerd. Het scherm van de computer en de smartphone had ons besef van verhoudingen veranderd. Hoewel het schatkamers betrof, herzag ik mijn relatie tot kunstboeken en overzichtswerken over fotografie. Het klopte op een gekke manier niet meer, de wereld leek minder overzichtelijk dan voorheen.

Er moest ook iets gebeuren met mijn rap groeiende stapel oude foto’s. Om ze een toekomst te geven moest ik ze losweken van het papier. Een voor een trok ik ze de computer in. Binnen het universum van Photoshop kwamen ze tot leven. Ik verwijderde de verkleuringen, krassen en stof, toverde het contrast terug en zag de ogen van mensen die er al heel lang niet meer waren, ophelderen. Zo kon ik ook ‘lege’ gebieden in de foto’s als vlekken, krassen en afgescheurde hoekjes terugtoveren. Of het programma laten bedenken wat daar redelijkerwijs te zien zou zijn geweest. In de uren dat ik daarmee bezig was, voelde ik me nog meer verbonden met de fotografische traditie. Honderd jaar geleden deden noeste werkers in duizenden fotostudio’s over de gehele wereld ongeveer hetzelfde, maar dan met een kwastje, een loep en een mesje. Hun vijanden waren ook stof, krassen en onder- of overbelichtingen, maar hun grootste obstakel was het onvermogen van de camera om het menselijk oog te evenaren. Ik probeerde me te verplaatsen in hun positie: om de enorme visuele kracht van de schilderkunst te kunnen bijbenen, moesten fotografen wel ingrijpen. De werkelijkheid in de hoofden van kunstenaars was vele malen intenser dan een camera kon vastleggen. Op onbewerkte foto’s werden mensenogen te donker. Het oogwit was niet wit maar grijs, de pupil, de iris en het oogwit liepen zodoende lelijk in elkaar over. In de eerste eeuw van de portretfotografie werden daarom geregeld de ogen in een fotografisch negatief geretoucheerd: met een mesje werd de pupil een beetje opengekrast, kleine lijntjes in de iris gezet en op het oogwit wat verf gekwast. Dat bewerkte negatief werd bij het maken van een afdruk omgekeerd naar positief en gaf dan een donkere pupil, en heldere iris en witter oogwit. Ook haren werden op die manier opgefrist, pukkels en andere ongewenstheden verdwenen en rimpels in de huid zorgvuldig strakgetrokken. De fotografenateliers met de daarbij behorende donkere kamers waren magische plekken waarin de werkelijkheid werd opgepoetst en uitgebreid.

De fotografische concurrentiestrijd met het menselijke oog is altijd gebleven: vrijwel alle fotografen werkten begin 21ste eeuw met software waarmee ze in staat waren hun beelden te veranderen. Er waren fotografen die menselijke ogen dusdanig manipuleerden dat ze licht leken te geven. Sla een modetijdschrift van rond 2010 open en de ogen spatten je tegemoet.

Nadat de digitale techniek de oudere chemische werkwijze had verdrongen, dook het woord ‘analoog’ op als verzamelnaam voor alles wat niet digitaal was. De analoge fotografie had grofweg twee periodes gekend. In de eerste mocht het onderwerp niet bewegen om een foto mogelijk te maken en in het tweede zette de fotografie het leven stil. Mijn fotografische carrière begon aan het einde van die tweede periode. De contouren van het digitale tijdperk dat daarna zou komen waren, zeker in retrospectief, al zichtbaar. Mijn vader, leraar Engels en later uitgever van lesmaterialen, nam in 1986 een extra hypotheek op om een computer te kunnen kopen; de IBM pc. Die had hij nodig voor zijn uitgeverij, vond hij. De drukker met wie hij samenwerkte zou hem hierin pas jaren later volgen. Zelf kocht ik in 1989 mijn eerste Apple Macintosh. Het was puur uit enthousiasme en nieuwsgierigheid want deze kon nog geen foto’s verwerken. Het internet kwam vier jaar later en pas begin 21ste eeuw verdrong de digitale fotografie (en de introductie daarvan in telefoons) het chemische proces.

De maatschappelijke gevolgen van die twee gebeurtenissen bleken veel ingrijpender. Door de digitale revolutie kwam aan het begin van de 21ste eeuw de glorietijd van de fotografie ten einde. De ooit zo trotse fotografische industrie waarin ik mijn broodwinning had gevonden, was onder mijn ogen, en met mijn medewerking, in een economische crisis terechtgekomen. De oorzaak was simpel: de belangrijkste zakenpartner, de grafische industrie, was door toedoen van het internet grotendeels overbodig geworden. De duizenden tijdschriften, kranten, boeken en folders van weleer, ooit gevuld met fotografie, verdwenen en de enkele titels die nog over waren, hadden van beeld hun bezuinigingspost gemaakt. Online werd fotografie gratis verspreid.

Een nieuwe fase in de digitale revolutie kwam na 29 juni 2007, met de introductie van de Apple iPhone door Steve Jobs. Andere fabrikanten maakten even later iets soortgelijks. Met een smartphone, een ding dat echt iedereen daarna wilde bezitten, kregen we, ongeacht waar we ons bevonden, toegang tot vrijwel alle informatie. Niet alleen fotografie, ook de geschiedenis van de schilderkunst, film, muziek, wetenschap, literatuur, televisie, radio, allemaal in de palm van onze hand. Hetzelfde apparaat liet ons beeld en geluid opnemen, verwerken en delen. We konden het korte tijd later zelfs tijdens de opname, direct vanuit onze handen, de wereld in te slingeren.

Dat de digitale techniek superieur was geworden, werd voor mij benadrukt door een ontmoeting met een oude vriend, portretfotograaf Mark Kohn. Hij nodigde mij uit voor koffie, want hij had weer eens een nieuwe camera. Mark had altijd de nieuwste camera. We zaten aan een cafétafeltje in centrum Amsterdam en uiteraard wilde ik dat ding wel even vasthouden. Ik liet mijn vingers over het touch screen gaan en moest lachen om de modus ‘natuurlijke kleuren’. Ik was gewend om mijn neus op te halen voor alle ‘automatische instellingen’ en zeker voor dergelijke ingebouwde filters. Mark had de technische ontwikkelingen nauwlettender in de gaten gehouden. ‘Probeer het eens’, zei hij. Ik zette de camera, ook de scherpstelling, op automaat, de natuurlijke-kleuren-filter stond nog aan en richtte de camera zonder zorgvuldig op het scherm te kijken uit het raam. Klik! Dat geluid dacht ik erbij, de camera bleek ook op een stille modus te staan. Mark laadde de opname op zijn laptop en samen zoomden we eindeloos in. Ik bleek een ragscherpe 52-megapixel opname te hebben gemaakt, genoeg voor een muurvullende foto. Aan de overkant van de brede straat had een nietsvermoedende man gelopen, ik had hem tijdens de opname niet eens gezien. Nu zag ik, inzoomend op het computerscherm, dat hij een donkerrode bril droeg. Ik kon ook de titels van de boeken in de etalage waar hij langs liep lezen. Ik inspecteerde de kleuren van de foto, die zagen eruit alsof er een zorgvuldige kleurcorrectie had plaatsgevonden, inderdaad: natuurlijke kleuren.

‘Fotografie is kinderspel’, zei Mark en hij keek er een beetje verontschuldigend bij. Deze dure camera had het gebruiksgemak van een smartphone, maar leverde een technische beeldkwaliteit af die ik nog niet eerder had gezien. Mark natuurlijk wel: ‘Dit is een opstartmodel’, zei hij. ‘Het grote broertje met 100 megapixels was nog iets te duur voor mij’. Natuurlijk had hij deze camera niet nodig, hij werkte nog maar zelden voor gedrukte pers, zijn foto’s waren meestal terug te vinden op beeldschermen. De resolutie van de beelden uit onze telefoons was meer dan voldoende. ‘Maar ja’, zei Mark, ‘hier in de straat staan toch ook auto’s geparkeerd die wel twee keer zo hard kunnen rijden dan de maximum snelheid’.

Wat uit zijn camera voortkwam, was scherper en technisch volmaakter dan het overgrote deel van de fotografie uit het analoge tijdperk. Maar nog belangrijker: die perfecte beeldtechniek voor fotografie en film was niet alleen beschikbaar voor iedereen, het werd ook norm. Het fotografisch realisme dat ons via computerschermen, camera’s en telefoons dagelijks tegemoetkwam, ging bij elke update van soft- en hardware met sprongen vooruit. Dat gold ook voor bewegend beeld: HD, 4k, 8k, wat even daarvoor nog onmogelijk leek, werd een moment later de nieuwe standaard en de verbeteringen kondigden zich alweer aan. Zo krankzinnig realistisch als op onze beeldschermen was het echte leven nog nooit geweest.

Uiteraard kwam er een tegenreactie. In de kunst en de filmindustrie lieten makers en producenten hun idee van realisme een gevecht aangaan met het verleden. De technische perfectie van de nieuwe digitale technieken werden aan alle kanten bevochten. Kleuren werden met software feller of juist zachter gemaakt en oneffenheden toegevoegd. Met oude, juist niet perfecte, lenzen op hun gloednieuwe digitale camera’s deden makers pogingen om een nostalgisch gevoel en de nieuwe technologie in elkaar te laten opgaan. Die oude licht- overstraling van een super-8-camera uit de jaren zeventig of de merkwaardige onscherpte van slechte lenzen van Sovjetmakelij, bleken voor velen opeens waardevol. Op mijn Facebookpagina verschenen groepen van fotografen en filmmakers die met oude lenzen emoties probeerden te bereiken die ik ook in mijn verzameling aantrof. Bij mijn pogingen om honderd jaar oude foto’s nieuw leven in te blazen, stuitte ik zelf op de invloed van wat fotografen ‘korrel’ en filmmakers ‘ruis’ noemen. Het was onmogelijk om in de computer de geest van het papier volledig te verwijderen. Sterker nog, ik misbruikte die oneffenheden bewust. De uitvergrote, korrelige structuur van papier kon een oorlogsfoto namelijk extra drama geven. Een stofje in een foto van een oog liet ik zitten wanneer het de suggestie gaf van een lichtweerkaatsing. Na enkele duizenden foto’s aandachtig in mijn computer te hebben ontleed, nam de waardering voor het toeval meer en meer toe.

In 2015 stond ik in München in een museum en keek naar een serie die de Engelse fotograaf Martin Parr begin jaren tachtig aan het strand van Brighton had gemaakt. Je zag een arbeidersklasse die de armoede min of meer van zich had afgeschud en was overgegaan tot een plat consumerend bestaan. Toen ik in 1984 die foto’s voor het eerst zag, was ik 20 jaar. Samen met medestudenten van de kunstacademie uit Enschede bezocht ik een fotofestival in Amsterdam. De serie werd door ons heftig bediscussieerd. Dat kwam door de kleuren, die waren fel en helder. Parr had aan het strand in de volle zon een flitser gebruikt, daarmee werden ook de donkere partijen in zijn foto’s opgelicht. De wereld leek daarmee van plastic. We zagen licht verbrande bierbuiken en met zonnebrand ingesmeerde damesgezichten die zich naar de zon richtten. Naakte kinderen speelden op de met afval overspoelde stranden.

Toen ik die foto’s dertig jaar later in München terugzag, was alles roodbruin. De foto’s waren zo ernstig verkleurd dat het schokeffect van destijds was verdwenen en ze eigenlijk niet meer fatsoenlijk te bekijken waren. Mopperend pakte ik mijn smartphone om er een afkeurend twitterbericht aan te wijden. Terwijl ik het toestel op een foto richtte, zag ik op het schermpje iets opmerkelijks gebeuren: de software in mijn telefoon toverde de oorspronkelijke kleuren terug.

In het digitale tijdperk ligt niets meer vast. De fotografie is onderdeel geworden van data, soep waarin je altijd kunt blijven roeren, die is met een paar simpele muisklikken te veranderen of samen te voegen. Doe je dat niet zelf, dan kan de computer het voor je doen. Ongemerkt breidde kunstmatige intelligentie haar terrein uit over al onze apparaten. Camera’s gingen zelf nadenken. De aanvankelijk primitieve ‘automatische instellingen’ zouden hun naam gaan waarmaken en we raakten gaandeweg vertrouwd met de gedachte dat de camera’s niet alleen zaken voor ons registreerden, maar ook zelfstandig konden manipuleren. Camera’s evolueerden van gereedschap van ambachtslieden tot partners van iedereen. Menig tienermeisje wist al vroeg met een paar simpele handelingen op haar smartphone haar eigen gelaat aan te passen: grotere ogen, hogere jukbeenderen, strakkere huid en wat al niet meer. De nieuwe generatie had geen fotografen meer nodig.

Was een foto anderhalve eeuw lang een statisch object waarnaar je zo lang en zo kort kon kijken als je zelf wilde, in de digitale tijd dansten de beelden om je heen. De monumentale stilte van het papier was verdwenen. Al het beeld, bewegend of stilstaand, was opgegaan in data waardoor het steeds weer kon veranderen. Door de invloed van computergames werd ook de tijdsgebondenheid van dat andere medium, film, ook meer en meer een diffuus begrip. Film kroop daarmee naar de fotografie en fotografie naar film. Het voelde ongemakkelijk om de beelden die, om welke reden dan ook niet bewogen ‘fotografie’ te blijven noemen. De tijd brak aan waarin programmeurs, kunstenaars en verhalenvertellers aan de zintuigen nieuwe mediavormen gingen toewijzen, kijken, horen, ruiken, voelen, proeven, ervaren, ze zijn (bijna) allemaal met data-techniek in vertelvormen te bedienen. Wat we ooit fotografie noemden, zwerft daar ergens tussendoor. Zij heeft haar onafhankelijke plek verloren.

Beeld (partner van geluid en interactie) werd een overkoepelende verzamelnaam voor wat we voorheen fotografie, film en video noemden. Het werd een dagelijkse spreektaal voor iedereen. De mogelijkheid om met beeld, geluid, interactie en manipulatie te communiceren beschouwden we al snel als een basisvoorziening. Kinderen eisten met succes dat recht op bij hun ouders.

In die dans ging ik mee. Ook ik maakte beeld zonder het te bewaren. Terwijl de ganse dag beelden voorbijkwamen, klikte ik op symbooltjes om mijn waardering voor de boodschap kracht bij te zetten. Ondertussen was ik bang iets te missen. Met mijn gedrag kwam ik voor nieuwe uitdagingen te staan waarover ik liever niet wilde nadenken: in de gedigitaliseerde samenleving zou ik eigenlijk een ferm standpunt moeten innemen over algoritmen en de grootschalige (online) schendingen van mijn privacy. Dat is lastig, want de technische ontwikkelingen gaan zo hard dat discussies over privacy snel vervallen tot een achterhoedegevecht. De camera’s zijn overal en vrijwel nergens te ontlopen, ook al zou ik mijzelf passief opstellen, mijn dagelijkse gang wordt continu door overheden en bedrijven in de gaten gehouden en opgeslagen. Ik help hen daarbij, want wat zij bewaren is grotendeels door mijzelf geproduceerd en gepubliceerd. Bij volle bewustzijn en met enthousiaste medewerking word ik gemanipuleerd en gecontroleerd. Daardoor is een enorme machtsbasis ontstaan voor een superklein groepje mensen dat de wereldeconomie en de media in handen heeft. Een aantal van hen komt voort uit de techniek: Bill Gates, Steve Jobs, Marc Zuckerberg. Anderen zijn afkomstig uit de media: Rupert Murdoch, Mike Bloomberg. In Nederland: John de Mol. Echt superrijk en gevaarlijk machtig werden de mannen die in een vroeg stadium het internet aan handel en macht hadden wisten te koppelen, zoals Jeff Bezos die in 1994 Amazon oprichtte, maar ook de oprichters van Google, en vooral de economische machthebbers uit de olie en andere grondstoffenindustrie. Zij begrepen al vroeg dat geld, en in hun geval gratis geld, macht betekende die, ook wanneer die grondstoffen uitgeput zouden zijn, geconsolideerd diende te worden. Al die partijen investeren hun enorme winsten in surveillerende algoritmes die ons in de gaten houden en ons leven bepalen. Het zijn grote, beangstende zaken waar we al lang geleden door George Orwell voor werden gewaarschuwd en waarover overal om ons heen gesproken wordt, maar waartegenover wij ons mak lijken te tonen.

De fotografen van weleer speelden geen onschuldige rol. Net als alle andere verhalenvertellers, waren wij getraind in het manipuleren van de werkelijkheid. Die manipulatiekunst gaven we graag een andere naam: storytelling, ambacht, kunst, vaardigheden, kunde… Maar in de nieuwe tijd waarin al het gereedschap dat je nodig hebt in je telefoon en je laptop opduikt, leren heel veel andere mensen die vaardigheden ook. Miljoenen pubers met een smartphone, perfectioneren dagelijks hun manipulatietechniek en worden daar steeds beter in.

De democratisering van de media, die de digitale revolutie ook had gebracht – iedereen was inmiddels publicist – had ook een hoopvolle kant. Op de kunstacademie zag ik nieuwe types studenten binnenlopen. Had een afdeling fotografie ooit, toen ik zelf student was, een grote aantrekkingskracht op technisch georiënteerde jonge mannen gehad, nu zaten de klassen vol jongeren die een vorm van emancipatie doormaakten. Ze kwamen uit zeer uiteenlopende lagen van de bevolking. Opvallend veel studenten waren, voordat ze op het idee kwamen om kunst te gaan studeren, uit de kast gekomen als homo- of transseksueel. De camera en sociale media hadden daarbij geholpen. Visuele manipulatie gaf hun mogelijkheid tot het ontwikkelen van een eigen identiteit.

Het was niet alleen de techniek die de wereld had veranderd, ook de globalisering en de migratie brachten verschuivingen. De discussie over media en geschiedschrijving werd op vele fronten gevoerd. In Nederland lieten kinderen en kleinkinderen van voormalige immigranten van zich horen door de culturele onderdrukking die hun ouders en grootouders hadden ondergaan, van zich af te schudden. Tradities die lang als vanzelfsprekend werden geacht, bleken dat niet meer te zijn. Had een eerdere generatie zwarte Nederlanders Zwarte Piet nog getolereerd, hun kinderen pikten het niet langer om gepest te worden met de symbolen uit het Nederlandse koloniale verleden. Ze gingen op zoek naar hun eigen geschiedschrijving. Met organisaties als ‘Kick Out Zwarte Piet’ en ‘Afro Punk’ werd opnieuw geschiedenis geschreven, maar nu vanuit een heel ander standpunt.

De behoefte om zelfstandig ankerpunten te zetten en eigen helden te kiezen is niet meer te stuiten. Die ontwikkeling fascineert mij, het lag in de lijn die ik door mijn eigen fotografische had getrokken. Vanaf mijn puberteit had ik de camera gebruikt om onafhankelijk van mijn omgeving te zijn en verzamelde met duizenden beelden mijn eigen wereld. Die ervaring met anderen te delen en daar weer van te leren. In de ruim dertig jaar dat ik daarmee bezig was, verzamelde ik ook honderden, misschien wel enkele duizenden fotoboeken.
In diezelfde periode werd de digitale wereld een feit. Ik schrijf deze tekst in een huis vol boeken, maar een groot deel van de informatie komt via het internet tot mij. Ik schakel als vanzelfsprekend van code en pixels naar papier en weer terug. Mijn beroepsomgeving is overwoekerd door de digitalisering, maar leeft cultureel nog steeds met papier, ook al heeft dat, na ruim 500 jaar toonaangevend te zijn geweest, zijn macht verloren. Papier blijkt taai, het heeft oorlogen, natuurrampen en wat dies meer overleefd. Ook ik verzamel boeken alsof mijn leven ervan afhangt. Terwijl ik de transformatie van de beeldcultuur naar de digitale wereld binnen mijn werk echt wel als een bevrijding beleef, prop ik tot op de dag van vandaag mijn huis en studio vol met papier. Oude boeken en ander drukwerken worden ondanks alles gekoesterd.

Eén van de fotoboeken die ik al die jaren had bewaard en steeds weer inkeek was My One Hundred Best Photos van Erwin Blumenfeld. Ik had het in 1983 als 19-jarige kunststudent bij een boekhandel in Enschede gekocht. Blumenfeld was sindsdien mijn idool. Hij was bepaald geen traditionele held, meer een tegendraadse dwarskop die altijd met de autoriteiten in de problemen kwam, maar desalniettemin een indrukwekkende fotografische carrière had opgebouwd. Het boek bracht mij nogal in verwarring. Zijn beeldtaal was grenzeloos. Blumenfeld werkte voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. De visuele bevrijding die de kunstwereld in de jaren daarvoor had bevochten, zette hij om in fotografie. Voor hem was de fotografische opname een eerste stap, daarna, in de donkere kamer experimenteerde hij gretig door. Daar creëerde hij een nieuwe wereld en wist, ruim zeventig jaar vóór de introductie van Photoshop, effecten te bereiken die fotografisch aandeden, maar dat niet waren. Gezichten van mooie meisjes werden door hem uitgerekt, hij sloopte er monden en neuzen uit en hun lichamen vervormde hij tot landschappen. Toch zag het eruit als fotografie. ‘Echt’ bestond niet.
De fotografie had eerder de schilderkunst bevrijd van het realisme en de weg vrijgemaakt voor grote kunstenaars zoals Kandinski en Picasso, vervolgens kwamen er fotografen zoals Man Ray, Laszlo Moholy-Nagy en Erwin Blumenfeld die zich lieten inspireren door de nieuwe schilderkunst en de grenzen van de fotografie oprekten.
Blumenfeld was een Duitse jood die in 1919, nadat hij in de Eerste Wereldoorlog aan het Westelijk front als ambulancechauffeur de nodige trauma’s had opgelopen, voor de liefde naar Nederland was gekomen. In dit, in zijn ogen achterlijke, land wist hij artistiek te overleven door met kunst en fotografie te experimenteren. Hij introduceerde de kunstbeweging dada in Nederland en wist contacten te leggen en te onderhouden met kunstenaars in Berlijn en Parijs. Vervolgens wist hij in het begin van de Tweede Wereldoorlog, via Parijs, waar hij in korte tijd een carrière opbouwde, net op tijd naar New York te vluchten om daar wereldberoemd te worden als modefotograaf voor het tijdschrift Vogue.

Blumenfelds pad kruiste zich in Amsterdam kort met een andere, veel jongere, joodse vluchteling-fotograaf die op de vlucht voor Hitler in 1932 in Nederland arriveerde. Haar naam was Eva Besnyö. Zij vond Bumenfeld maar een rare snuiter. Besnyö was vooral politiek gemotiveerd en bezag haar fotografie als een bitter serieuze taak, ze had in 1929, op 19-jarige leeftijd, in Berlijn een aantal foto’s gemaakt die zich zeventig jaar later in talloze museumcollecties bevonden en als meesterwerken werden aangemerkt. Op mijn 18de verjaardag, kreeg ik van mijn moeder een boek over haar werk cadeau, maar vele jaren later leerde ik haar persoonlijk kennen. Ondanks haar hoge leeftijd, ze was 54 jaar ouder, werden we goede vrienden. Gedurende vijf jaar spraken wij elkaar minstens een keer per week. Het ging altijd over fotografie, maar vaak ook over de Tweede Wereldoorlog die haar leven had verscheurd. Fotografie en oorlog waren voor haar niet van elkaar los te zien. Na haar oorlogservaringen bezag ze de wereld enkel nog in goed of fout. Ze schaamde zich voor de esthetiek die ze in haar jeugd ontwikkelde en had uitgedragen, maar waarmee ze wel beroemd was geworden. Ik begreep haar, met oorlogsreportages uit Tsjetsjenië had ik in de jaren negentig carrière gemaakt en prijzen gewonnen, maar wat er restte was schaamte. Wanneer ik met mijn foto’s de oorlogsslachtoffers niet had kunnen helpen, wat was dan het nut geweest om zo nadrukkelijk hun privacy te schenden?

Er was nog een geest die zowel Eva als mij bleef achtervolgen. Besmuikt vertelde ze dat Jozef Stalin een groot deel van haar leven haar held was geweest. Diezelfde Stalin stond jarenlang in mijn werk symbool voor een enorme hoeveelheid ellende. Eva tolereerde mijn strenge standpunt. Natuurlijk had ze veel te laat afstand genomen van het communisme. Dat deed ze overigens wel geruisloos: door het eind jaren zestig te vervangen voor het feminisme.

Terwijl Eva rond de eeuwwisseling haar archief ordende om het te kunnen overdragen aan een instituut, maakte ik een televisiefilm over haar. Toen die klaar was, woonde zij tussen nieuwe meubeltjes in een bejaardenhuis voor kunstenaars. Het verleden liet ze achter zich. Daarna gingen we tot haar dood gewoon door met het bespreken van werk van collega’s; fotografen die wij kenden en fotografen naar wie wij nieuwsgierig waren. Over één ding waren we het eens: de fotografie was een mysterie. Een goede foto was zomaar gemaakt, reëel gesproken kon het iedereen overkomen, maar het herkennen van de individuele kwaliteit van een enkel beeld en het bepalen van de vervolgstappen die je daarna kunt nemen, was niet voor iedereen weggelegd. Wat de grote fotografen uit de geschiedenis zo bijzonder maakte, was hun vermogen om met weinig – of zelfs enkele – beelden, complexe informatie en emoties samen te vatten. Gezamenlijk creëerden ze een internationale beeldtaal. Goede fotografen herkende je doordat ze in staat waren dat ene beeld van de vele anderen te isoleren. Ze leken geen probleem te hebben met het weggooien van hun werk en opnieuw te beginnen. In de jacht naar nieuwe beelden waren fotografen bereid enorme investeringen in tijd, geld en arbeid te doen. Om vervolgens het overgrote deel van de opbrengst weer weg te gooien. De fotografen waren de ploeteraars van de geschiedschrijving.

Koning Eenoog is dood. Zijn huis, ooit fotografie genaamd, was in de eerste jaren van de 21ste eeuw na een aantal vloedgolven weggespoeld. Herbouwen was zinloos, maar de brokstukken die her en der aanspoelden, bleken gedegen fundamenten voor nieuwe beeldcultuur.

De fotografie mag zijn opgelost in onze dagelijkse omgang met de techniek maar de beelden leven als nooit tevoren.

Leo Erken, 2020.

© 2025 Leo Erken

Mijn kind wil iets met kunst, wat nu?

0

Aan menig keukentafel wordt dezer dagen een serieus gesprek gevoerd. Kind zit in het eindexamenjaar en moet een studie plannen. Het vraagt zich af of de tekeningen, liedjes, video’s, danspasjes, bouwwerken, computer-ontwerpen of foto’s die het de afgelopen tijd heeft gemaakt misschien een basis zouden kunnen zijn voor een professionele toekomst?
Het kind is misschien vastbesloten, maar zijn ouders maken zich zorgen omdat ze weten dat je tegenwoordig maar één keer op kosten van de staat mag studeren. Wat zijn de perspectieven? Ze weten diep in hun hart ook dat hun kinderen behoren tot alweer de tweede generatie millennials; zij die de prijs betalen voor de enorme maatschappelijke en economische verschuivingen die de generaties voor hen hebben laten gebeuren.

Wij zien het allemaal om ons heen: bij ons in de creatieve sector worden jongeren, ondanks hun vaak hoge opleiding, schandalig uitgebuit en afgescheept met onzekere contracten, die juridisch op het randje zijn. Zo doet de huidige generatie machthebbers een poging zijn eigen pensioen veilig te stellen.

Wij kunstenaars, fotografen, journalisten et cetera hebben de economische basis van ons werk in het afvoerputje zien wegzinken, we deden er zelfs actief aan mee: tijdschriften en krantenabonnementen gingen al jaren geleden de deur uit, we kochten veel minder boeken en al helemaal geen cd’s of dvd’s meer. Er gaan wat tientjes naar Netflix en Spotify, maar dat is het dan. Ook al weten we wat de gevolgen zijn, we pretenderen dat we machteloos zijn en onze bescheiden uitgaven aan cultuur verdwijnen tegenwoordig direct naar multinationals. De kunst om ons heen heeft daarom een wankel bestaan. We gaan ervan uit dat de staat het wel overeind zal houden, maar stemmen ondertussen op politieke partijen die er juist op bezuinigen.

Kunstgevoelige millennials hebben hun eigen wereld; zij slaan geen kranten open (zelfs niet online) en kopen ook geen boeken (die delen ze). Toch vertonen ze geen culturele achterstand, integendeel, ze houden elkaar via sociale media op de hoogte en zijn altijd wel ergens op een cultureel ‘event’ te vinden.

De huidige macht binnen oude instituten zoals de publieke omroep en uitgeverijen zien millennials echter als bezuinigingspost en nemen niet de moeite hun gedrag te doorgronden. Wezenlijke hervormingen blijven daardoor uit, het laatste betalende publiek vergrijst en de imperiums storten in.

En dan willen onze kinderen toch iets kunstzinnigs gaan doen. Fotografie, film, schrijven, dansen, muziek maken, acteren… Menig pappa/mamma maakt zich oprecht zorgen.

Misschien kunnen we even een pas op de plaats maken en ons realiseren dat we aan de vooravond van totaal nieuwe media staan. Toekomstige professionals in de kunst, techniek, taal en het financiële speelveld zullen – omdat de huidige generatie managers het zo laat afweten – wel moeten samenwerken en geheel nieuwe constructies ontwikkelen. Je kunt dus op je eigen vingers natellen dat daar veel creatieve mensen voor nodig zijn, die met een ruime blik zijn opgeleid en ook nog eens kunnen samenwerken.
De oudere kunstgeneratie zal daarbij zeker van belang zijn, maar zal zich ook moeten herbezinnen. Hun ingesleten gewoonte om persoonlijke successen op te pompen maar fouten of mislukkingen uit het verleden onderbelicht te laten, staat vooruitgang in de weg. Het besef dat het misschien een goed idee is oude prijzenkasten op zolder te zetten en een open dialoog met de nieuwe generatie aan te gaan is daarom groeiende.

Vooruitstrevende kunstacademies (ze zijn er echt) halen daarom de muren tussen de afzonderlijke afdelingen weg. Want laten we eerlijk zijn: fotografie, film, architectuur, vormgeving, et cetera; ze zijn veel meer met elkaar verweven dan we jarenlang hebben gepretendeerd. Specifieke kennis en ervaring in aparte hokjes wegstoppen heeft tot de nodige stagnatie geleid. Bovendien heeft de voor iedereen toegankelijke digitale techniek zijn plek veroverd binnen alle vormen van de kunst.
Binnen de academie AKV | St. Joost in Breda maak ik deel uit van het nieuwe team Fotografie/Film; twee oude pijlers met een grootse geschiedenis die voorheen gescheiden van elkaar opereerden, versterken nu elkaar. Studenten maken hun eigen dwarsverbanden. Samen met maatschappelijke organisaties en professionals binnen en buiten de academie zoeken we naar verdieping en nieuwe mogelijkheden. Studenten en docenten leren van elkaar. Het verschil tussen die twee is samen te vatten in twee woorden: ‘kennis’ en ‘ervaring’. Binnen ons onderwijs worden kennis en ervaring van zowel docenten als studenten gedeeld en kritisch tegen het licht gehouden. Vervolgens wordt er in alle openheid nieuwe kennis en ervaring opgedaan en gedeeld. Dit alles in een sfeer van wederzijds respect en vertrouwen. Daarbij is geen plaats voor een winners-or-losersmentaliteit, daarvoor hebben we elkaar veel te hard nodig.

Dus, vaders en moeders wier kinderen praten over een toekomst in de kunst: wees trots! Ze kiezen geen gemakkelijke weg, maar tsjonge wat zullen ze straks belangrijk zijn. En nieuwe generatie millennials: kom praten, de deuren staan open.

Leo Erken, 19 februari, 2018.

Eve Noire and Black Piet

0
I saw a picture of a book cover online, I googled the title and the editor/photographers name; Eve Noire, Bertrand Lembezat, found a copy in an online bookstore and ordered it. It arrived a week ago.

After it unpacked it, I re-packed it again. Although the pictures are beautiful, I felt ashamed: the book is a collection of young nude women.

The book was published in 1952, a time – I presume – when racism was not discussed a lot. I guess Mr. Lembezat was convinced that his intentions were good, he tries to explain himself in the book. His words are difficult to relate to from a contemporary perspective but I understand that in the early fifties the variety of views on the world were limited. It was all white.

Just now on my Facebook timeline I see fresh pictures made in my country today and yesterday of a racist character called ‘Black Piet’. I do not understand that.

Today we have all means to discuss and to study history, to inform ourselves and to listen to different viewpoints. Even thought many Dutch, like me, had no idea about racism when Black Piet came into our lives, we know now that the character has a troubled past. Why do we hang on to something hurtful when we can simply change it for the better?
Black Piet has no place in our community today.

The book Eve Noire is also racist but I keep it as a reminder of times when people had the luxury to be naive about life in far away countries. There is no such excuse today.

Brief aan onze studenten fotografie/film op de eerste dag van het nieuwe studiejaar.

0


Beste collega’s,

Studeren aan een kunstacademie is een enorme luxe; het is de veilige periode waarin je je talenten kunt onderzoeken en uitbouwen. Dat doe je door te dingen te maken, kennis te verwerven en die zaken te relateren aan je persoonlijkheid en je mogelijkheden. Daarnaast onderzoek je de maatschappelijke relevantie van wat je te bieden hebt. Tijdens je studie komen verschillende vaardigheden samen. Sommige had je al tot op een bepaald niveau ontwikkeld, andere zaken hebben misschien extra aandacht nodig. De stadia van kennis en kunde in verschillende domeinen kunnen per persoon enorm verschillen. Daarom werk je samen; we hebben elkaar veel te bieden.
Beeldmaken (of schrijven) is niet simpeler dan piano spelen. De grote pianisten zijn ooit als kleine kinderen door hun ouders achter een piano gezet voor do-re-mi en hebben sindsdien (met hulp) een methodiek ontwikkeld voor de vele dagelijkse uren van studie. Dat studeren werd in hun latere beroeps-bestaan niet minder, maar wel van een oplopend hoger niveau waarbij men steeds minder begeleiding nodig had.

Wij zijn allemaal door onze ouders/verzorgers op jonge leeftijd aan aap-noot-mies gezet, toch hebben we niet allemaal tot op de dag van vandaag een methodiek ontworpen om dagelijks uren te schrijven en op taal te studeren. Zij die in de taal een hoger niveau nastreven, bouwen het na hun schooltijd zelfstandig uit. Dit geldt ook voor de beeldende vakken: iedereen is ooit met tekenen/knutselen/foto’s en/of films maken begonnen, maar de meeste mensen zetten niet door. Ze blijven ergens in een primair stadium steken. Hier aan de kunstacademie hebben we de complexe taak om een gecombineerde werkmethodiek te ontwikkelen en te onderhouden waarin zeer verschillende domeinen samenkomen. Door te kijken, maken, oefenen, leren, reflecteren, analyseren et cetera, krijgen we grip op ons werkproces.
Voor kunstacademiestudenten is een werk-studiemethodiek ontwikkelen een persoonlijke zaak, er is geen standaard voor. Toch zullen wij docenten bezwaar maken wanneer je bepaalde zaken die wij aanreiken overslaat. Studenten die het niet nodig vinden om een werkboek te maken of het Rijksmuseum te bezoeken zullen onbegrip ervaren. Hetzelfde geldt voor studenten die niet lezen. De reden is simpel: studenten die niet breed visueel beschouwen en analyseren, lezen of musea bezoeken zullen zich minder ontwikkelen en hebben dus minder kansen in hun latere carrière. Wij docenten helpen je niet door met luiheid of selectief studeren akkoord te gaan. Jullie zijn het waard om gedwongen te worden zowel breed als diep te gaan en alle hoeken van het spectrum te verkennen.
We leven in een harde, competitieve wereld waarin ook nog alles aan het veranderen is. Veel filmmakers en fotografen zitten werkloos thuis. Hoe veilig de muren van het academiegebouw ook aanvoelen, de concurrentie daarbuiten zal er niet milder door worden.

Toch realiseer ik mij terdege dat er van studenten fotografie/film extreem veel wordt gevraagd. Je moet van alles maar weten, formuleren en ook, op gezette tijden, zekerheden uitdragen, terwijl het daarbuiten volkomen onoverzichtelijk is. Straks moet je ook nog eens je geld verdienen in een wereld zonder banen en een publiek dat eraan gewend is geraakt je werk gratis te krijgen of (illegaal) te downloaden. Wil je als zelfstandig kunstenaar overleven, dan is er geen andere keus dan de confrontatie met de wereld aan te gaan, je nek uit te steken en initiatieven te nemen voor projecten waarvan de uitkomst volstrekt onzeker is. Je zult met harde hand ondernemerschap moeten ontwikkelen en je eigen publiek moeten vinden, misschien wel heel ver van huis. In de hedendaagse culturele wereld is er weinig houvast; er zijn geen afgesloten vakgebieden meer zoals die er vroeger waren, waarin je met een tot dat vakgebied beperkte kennis vooruit kon.
Om in deze tijd professioneel te kunnen overleven, moet je flexibel zijn op totaal verschillende terreinen. Het werkveld is internationaal geworden en nieuwe techniek heeft de media totaal veranderd. En daarbovenop: kennis van zeer uiteenlopende zaken is nog nooit zo belangrijk geweest als nu. Inzicht, vanuit een persoonlijke stellingname, in kunst, literatuur, muziek, (digitale) techniek, de werking van (sociale) media en de internetprotocollen en wat al niet meer, zijn voorwaarden om in die jungle te kunnen functioneren. Zoiets kun je niet alleen, samenwerking is geboden, maar een samenwerking kan alleen succesvol zijn wanneer je je eigenzinnige positionering duidelijk naar buiten kunt brengen. Wat heb jij een ander en de wereld te bieden?
Je positiebepaling begint met basale vragen: wie ben ik? Wat weet ik? Wat weet ik niet? Naar wat/wie kijk/luister/lees/voel/denk ik? Met/naar wie spreek/luister ik? Waarover vertel ik en waarom? Voor wie werk ik? Met wie wil ik werken? Wie wil er met mij werken? Et cetera. Een fundamentele vragenlijst is het uitgangspunt van elk maakproces. Of je nu student bent of een ervaren expert. Die vragenlijst kun alleen jij zelf maken. Er is geen vaste formule, daarvoor is de wereld veel te ingewikkeld.

Dus alsjeblieft; gebruik je docenten, medestudenten, het beroepsveld en je mensen om je heen om je persoonlijke werk/leerprogramma samen te stellen en ga daarbij de moeilijke en ver-van-je-bedzaken niet uit de weg. Neem het initiatief voor het binnenhalen en delen van kennis en reflectie en toon daarin volharding.
Maar vooral: vergeet je dromen niet! Jouw dromen zijn van belang. Ze zijn het uitgangspunt voor elke stap die je zult maken en zullen anderen inspireren.

We gaan weer aan het werk!

Met groet, Leo Erken

(Deze brief is gericht aan mijn studenten fotografie/film van AKV | St. Joost, Breda (daar werk ik) maar sommige zaken deel ik met liefde in een groter netwerk. De aanspreektitel boven deze brief is niet lukraak gekozen; in Breda werken wij samen en leren we van elkaar.)

Arts and economics – On art education – episode three

0

Leo Erken, Februari 17, 2016

On a recent rainy Sunday afternoon my former students of photography posted many Instagram and Facebook messages telling me that I should attend a Photo Book Festival they were organizing that day. When I looked at the posts I felt an instant depression. I saw pictures of them standing around tables trying to sell the same publications they sold me a year ago. At the time many of them borrowed large sums of money to finance their books projects. Some lucky ones managed to find funding. A few got media exposure. This Sunday there were hardly any members of the public attending. It was another small disaster for my old students because I knew that most of them are struggling to make a living. They are all talented serious young professionals who gained excellent skills in visual art, but our world has changed rapidly.

Should we be critical of them? Yes, I think we should. They should acknowledge that the market for paper products is declining: they only have to observe their own surroundings. Nowadays, many people their age have very few possessions. They own basic things: a laptop, a camera, clothes and various small items. It all fits in a few sports bags. They buy what they use, other material objects seem to have no value to them. When they move they advertise on Facebook: ‘who will take my room with all furniture for a small price?’

It is spreading out to society: we can do more with less. New technology is helping; it gives us freedom from our previous necessity to collect. We don’t need to own dvd’s, books, music cd’s et cetera any more. There is no reason to keep things for future use. If we need something it will be available in a few clicks. We can even share our living spaces and transportation means by renting it out to one and other.

For visual artists to succeed in this new world – of course there are always exceptions – the majority of us will stop creating products. We will bring experiences, insights, information, excitement, whatever – but no goods. Visual arts, music and performing arts are lining up. We are facing the same conditions now. This artistic generation has to find and face their audience directly and find ways to ask them for money for their work without selling objects. This soon also has to be done without the help of the old media structures that seemed to have owned the crowds in the past. Printed media and television are rapidly losing power.

Until recently most visual art students were trained by the ancient conventions of the art world. Selling art (and the art world speculating their value) and getting grants. With the declining value of objects many visual artists have become more and more dependent on funding. For many of us success has often meant being able to build a project and to get funding for it – being recognized by experts and not so much reaching crowds.

Most funding though comes from public sources. Often expensive projects – paid by us all – do not find a connection to a wide audience or are simply not available because there is no economical necessity for the artist to do so. After finishing one project, we start applying for funds for the next. It is of course a good thing that many art forms survived this way, but should we really continue training new generations to adapt into this vicious circle? Why is the public not more involved in the art process from an economical point of view? Shouldn’t they be given the opportunity to co-create art by paying for what they see and experience instead of art funds making choices for them? Crowd funding campaigns in recent history have shown that there are audiences out there that are willing to co-operate with artists and pay for the experience. Maybe it’s time we leave behind the idea – dating from the sixties – that art should not be commercial. The snobbish thought that the public at large have no taste is completely outdated.

When it comes to fine art education, economics in visual art has to be re-invented. Curriculum writers for future study programs on arts have to make fundamental choices. How can we rediscover the accessibility to both the audiences and economics? Elaborating with the existing economical structures (galleries, print media and public/private funding) will not by in large create a financially stable professional practice for today’s needs. Professionals in visual arts will have to be (co-)creating new paid media structures based on use and not on ownership. Together with our art students we should therefore train ourselves in the economics of experience and dialogue. We will have to learn to take our audiences and surroundings more seriously. More so than we ever did before.

Leo Erken is lecturer at AKV|St. Joost in Breda, the Netherlands.

Picture: the bookshelf in Leo’s home.

Thanks to Kiran Rana.

 

Team Play – On art education – episode two

0

Leo Erken, December 31, 2015.

Sitting in a bar in the late nineties with colleagues who work in the creative industry I occasionally caught myself making little white lies about my financial situation. My gut feeling told me that it would be wise to position myself on the winning side. That’s how our world was divided at the time: winners and losers and you better place yourself in the first category. The nineties were not the most gracious time frame I experienced – many things changed back then. One thing that happened is that my generation lost its financially comfortable standard of living. The digital revolution brought many new possibilities but what came with it: the decline of the printing press, took the lucrative positions of many away. It is fair to say that in the period that followed most of us got the opportunity to experience how it feels to be a loser for a while.

The surprising thing that occurred in my artistic surroundings was that all of a sudden we found ourselves in an atmosphere of openness and solidarity. We became more humble and started budgeting by sharing our studio’s and equipment. We also shared knowledge and time. That gave us the opportunity to learn and connect to the new media realities. We realised we needed each other but also that we could learn from youngsters. While we were struggling, the next generation developed complete different attitudes and demands towards information and communication. Sharing their lives with strangers from an early age seemed a perfectly normal thing to do. Revolutionary developments like social media -even though they use it all day- seemed not particularly special for them. These days I see students in art taking their new media surroundings for granted and most of them do not show a particular interest to study it in depth. Many of them even prefer the values of the analog past and move to ancient technology. Like it’s something they have to protect. It’s a real strange sensation to discover that we lecturers in art, have to be aware of the conservatism of our students. We have to push many of them into the new world by force – it seems. My generation – born in the sixties – knows what we left behind; the newspapers, the magazines, the powerful television networks, all lost it’s power or even disappeared. That world will not return – it’s online equivalents are no more than a shadow of what once was.

We saw the revolutions happening but more than us it will be the next generations that has to deal with the consequences. They have to make sure what will come is theirs. New media structures are being developed as we speak, all kinds of attempts are popping up. These are not inventions by individuals but created by crowds. It’s the complex co-operation between developers and users that decides what will grow or what will pass. If you want to work in the creative world you’ve got to be on that train. The world of communication changes rapidly and demands that we stay alert on all kinds of levels. It makes development in the 21th century teamwork by definition. Todays art students not only have to develop their personal skills and competences but also have to define their specific role inside creative team processes. In a strong team very different competences are working together: thinkers, workers, observers, creators, organisers, et cetera. They are complementary and get the best out of each other because of the common goal and their different characters and backgrounds will only make them stronger. Teamwork is growing in art education but students could do much more then organizing group exhibitions, their collaborations should go deeper to cope to what is happening in the world around them. Lecturers like myself have to collaborate with our students in different ways than we used to do. We realise that we can no longer trust our own individual careers as a guideline. We bring knowledge and experience but we learn as much from our students as they learn from us. We also know that our students have to move on further and faster than we did. So we put some pressure on them. The ambitions we have for our students are huge and we ask them to take risks and make mistakes. ‘When you don’t make mistakes – you will not learn’, we say. We want them to be tough because they will play key roles in designing future communication paths. We want them to step wide over us.

But as previously said; for real progress we need high standard collaborations but in art education team work does not come automatically. Many students see their study as a competition. Our old structures even promote that way of thinking. Of course in education individual development is central – our students should gain knowledge and skills – but does that mean they have to be taught to compete with each other on every level? The individual awards and competitions our institutions offer them make them compete – instead of complementing each other. They make the creative process a lonely business where it should be a party. By giving individual prizes we are creating individual winners – so also individual losers. It does not help to build the artistic teams we need so desperately. Talking to alumni who graduated a few years ago I discovered lots of artistic loneliness, they miss their fellow students, they miss the reflection, they miss belonging to a common cause. We should leave our out dated rule that every artist should work as a individual author and start sharing more during the creative process. Collaboration deserves a far bigger role in applied art education. Art teams are necessary for achieving the media reform that is so crucial right now. Let’s celebrate the fact that we need each other to grow.

Leo Erken is a film maker, photographer and lecturer at AKV|St. Joost in Breda, the Netherlands.

Picture: installation by Song Dong, Groninger Museum 2015.
Thanks to Mohinder Perihar.

Let us stop smothering the new generation with our nostalgia. – On art education – episode one.

0

Leo Erken, December 9, 2015

A photographer friend who has a romantic heart told me about the day she and her friends spent during the Amsterdam Sail event this year. While drinking cold white wine in a little boat they felt like they were in paradise when they were zigzagging among hundreds of the worlds most beautiful sailing ships. It made them feel great to be in the middle of a proud world. Of course she realised that this world is something that belongs to the past and that it exists only during festivals.

She did not realize immediately that she was in a similar situation when she visited Paris Photo a few months later. She did acknowledge that there was no economic reason for her to be there. ‘I was there to feel good with people who are in the same business as me’, she said referring to other visitors she met there. But she admitted that from a content and economical point of view, the festival was not connecting to her work at all. What she saw exhibited were expensive art objects made with photographic technology targeting investors and rich collectors. Her own work had a human documentary intention, made for a wide media audience. She saw little of that at Paris Photo. Most of the documentary work shown was made years ago during photography’s glorious past.

Like my friend many of today’s photographers, graphic designers, writers and film makers are having a real hard time to survive. The reasons for that are simple: printed media is rapidly disappearing and television has lost it’s power. The internet is to blame, many say.

Those who switched to the world of online media had to make profound changes in their profession and approach. Photographers became film makers and interactive publishers. Writers became bloggers and graphic designers started building websites. They all had the re-educate themselves and started co-operating with programmers.

Many visual professionals were stubborn and moved inwards into their own artistic communities. Photographers convulsively clung to photo books and graphic designers became obsessed with the production of high-end but cryptically, complicated, extensive in it form -but very limited in edition- printed publications. Many film makers seemed to be working exclusively for film festivals where they would see each others films. As if they all were desperately trying to preserve their worlds. Although some had success inside their communities. Many of them (even the most successful) needed a job to make a living. A position they often found in art education. The question arose: does a nostalgic approach of our professions serve our students who will work in a completely different media reality? Do we need to hold on strongly to terms like ‘photography’ or ‘graphic design’ when we know that technical revolutions minimized it’s role in our society?

Years ago art schools had departments like ‘sculpture’, ‘painting’ and ‘graphics’. The disciplines still exists more or less but their importance has been enormously reduced so we all accepted that they merged into ‘fine arts departments’. The enormous boom of new technology and the opportunities coming out of that made separation of those media ridiculous. But in the world of applied arts at many art academies segregation of disciplines in art education is still alive. We still have departments as ‘photography’, and ‘graphic design’, based on old media realities that are no longer ruling.

Students at art schools are therefore taught technology of the past only because their teachers were raised that way. It’s hard to believe that very little art students of photography or graphic design at a Dutch art school learn to read and write in code. Code is the most important language of the digital age. Most art school teachers are illiterate when it comes to code, so they think they can ignore it. I really think we are making a huge mistake here. Sure, code is difficult to learn, but if we can learn English, Spanish and Chinese, we can learn code. Without code, art students are far behind their peers who study programming. At the end: programming students learn next to nothing about art. What is the result? Code wins but lacks a visual component. Art hardly plays a role in new media developments. None of the large communication protocols -everything we consider new media today- has been designed by art based designers. It is all done by purely technical educated people. Art is at most illustrating it. When we compare this time frame with the period of Bauhaus, when art and technology were strengthening each other and empowered new developments, today’s art applied education puts itself on a ridiculous sidetrack.

In the new media reality it’s also strange that we separate designers from image makers. There are no borders between still images and moving images any more. Photography on a screen is not a fixed thing it can contain sound and it’s only a matter of time when new digital senses like smell, taste and touching will be introduced.

The internet is -still after all these years- a text driven world. Our ex art students -many of whom are unemployed today- could play a far more fundamental role in the development of the image culture in the centre where it all happens: code protocols. Art and programming students should not only learn to work together more but have fundamental knowledge of each others fields. Art based professionals should not be unemployed: they are needed in society. The best art students are the dreamers, the hyper active, the misfits, the crazy ones who painted graffiti on impossible places that drew attention in high school. They are the ones who were not afraid to speak out and raised questions when nobody else did.

In the last few years there has been a large decline of signups at art schools. Less and less talented youngsters turned up. They want to be in the centre of the developments and that’s not art school. Although they are probably not familiar with the term itself – a new generation can smell that todays art education is no longer avant garde.

We have to listen to their needs and at the same time make clear that art has to be part of progress and a new generation needs art education to develop the new routes. Art education is all about making connections. A process based on study of what happened in the past combined with what could happen in the future. Our students have to study history of society, art, film, (popular) music, literature, technology, philosophy and much, much more. And in the meantime they have to implement it all into their personal creative working process and artistic developments. We as teachers may be no longer able to show a new generation a fixt career path, our experiences still play an important role in the transition to a new media order but we do need to communicate deeper with the new generation in stead of patronizing them. The days of hierarchical teacher-pupil relationships are over for good.

The media world today is far more complex then it used to be. We have to co-operate with different disciplines more than we ever did before. More disciplines will merge. Creative professionals will have to work in multi-disciplined teams to make progress. The era of one man bands is over.

Education in applied arts has to embrace teamwork. It’s therefore really important that we realise that not all students will become autonomous ‘artists’. We have to give students the possibility to define their own specific roles in co-operations. The question ‘what will be my contribution?’ has to be central in the education process, both for students and teachers. The question: ‘for who are we working’, is equally important.

A new media order is impossible to predict. But let us embrace different worlds and (technical) languages. Experience, technology and have fresh crazy ideas lined up.

Conservatism is our biggest enemy.

And please: let us stop smothering the new generation with our nostalgia. They will create their own one day.

Leo Erken December 2015

 

Thanks to Pawel Pokutycki and Mohinder Perihar

Picture of installation by Ola Lanko in Foam photo museum Amsterdam

There is no such thing as a reliable anonymous image.

0

Thoughts on WPP’s new rules.

This week the World Press Photo organization announced strict new rules on digital manipulation of images. They had reasons for that – last year they disqualified a great percentage of the submissions because of digital manipulation or staging. They also rewarded photography they later had to disqualify after all.

When you read the new guidelines carefully they might have enormous consequences for the freedom of expression. For example: will black and white news photography be accepted in the future? (Manipulation of colours is not permitted, most digital camera’s record colour, so according to these guidelines black and white images are manipulated.) The rules published this week are so thorough that many prizes given to outstanding photographers in the past will become suspicious. By doing so the organization is harming respectable photojournalists – and itself.

It’s not the technical side of manipulation that is the problem. Heavily manipulated images can be as truthful as can be, think about the work of the great Erwin Olaf (completely manipulated) or the outstanding historic photojournalist W. Eugene Smith whose pictures were also dark in daytime. His work was metaphorically and extremely subjective but the photographic world adored it. Still today, many years after his death, mister Eugene Smith’s reputation is convincingly without question. We trust him in his subjectivity. We trust his attempts to manipulate us. He has always been open about his intentions.

We, the public, can only rely on images when it’s authors are open about their intentions.

We, the people working in the media know that we do make mistakes and also that there are liars among us. We can only deal with that by sharing our intentions and choices in the open.

World Press Photo is a proud representation of our profession to the public. By choosing one symbolic icon every year it’s has an immense strong marketing tool in its hands. The contest process on the other hand is a mysterious event: every year a meeting of specialists from the media are choosing anonymously the winning pictures from hundreds of thousands of images from all over the world. It all goes in closed sessions from where the public is banned. No camera’s there.

Dear board of World Press Photo. Please don’t be foolish: do not question the form in which visual journalists express themselves. Question their intentions. One can not prevent lies by banning them. Investigate the origins of lies, not the technical outcome. Your strict rules on manipulation will not help preventing bad journalism. Instead you better open your doors and admit your contest jury’s are human. Stop rewarding anonymous pictures, there is no such thing as a reliable anonymous image. Reward truthful photographers. Think of the poor Soviet Party Chairman Michail Gorbachev when he just came to power. He tried to fight alcoholism with a ban on alcohol. We know what happened.

Leo Erken, 28 November 2015.

 

Note: WWP managing director Lars Boering responded on Twitter that grayscale is permitted according to their new rules (read section 11).

 

 

YADI – a dear friend lost

0

By Leo Erken

My friend Yadivindra Singh Saroya passed away on October 6, 2015, at the age of 49. He was the son of Sikh immigrants who moved to the United Kingdom from the Punjab. He was only six years old when his family moved to Hounslow, London. I met him in 1987 when I was working on a photo series about the Sikh community in London. At the time Yadi was 21 and I was 23.

As a photographer, I documented his life intensively from thereon and we made all kinds of plans for joint films and photography projects but over the years we never quite managed to see those plans through. After Yadi’s passing, questions came to my mind: ‘Why didn’t we?’ And also: ‘Why was I his only white friend?’ With his family and other people that surrounded him, I re-connected. In the same rooms as I was many years before, I started observing their lives with a camera again.

The main question I had 38 years ago is still alive: ‘What’s reality like when you live by the rules of an eastern religion in a western world?’ But straight away I got serious questions back about the meaning of the pictures I had taken in the past and about my safe position on the other side of the camera.

One day I might make a film about our lives with and without religion and try to find meaning in telling these personal histories. It could be a film about community and its relation to society as well as taking a look at life as an in- or outsider. One day…

Great thanks to: Georgie Pope, Gulzar Hussein and Kayman Ali Kawa for the music in the film clip above.

 

Ulitza – Photos by Leo Erken from Eastern Europe and the former Soviet Union 1987-2003

0

Since the brutal Russian invasion in Ukraine, this project in on strike.

Text from 2015

Two years ago I published a photo book in co-operation with designer Svea Gustavs. The book Улица-Street-Straße had three languages; Russian, German and English and showed the situation in the countries of Eastern Europe and the former Soviet Union in the years 1987 to 2003. I’ve spend years traveling and creating photo stories in the Eastern Europe. The book was successful and we gained a lot of experience through the self-publishing process. I would like to take you along for a minute in this new learning experience.

The first 200 books I’ve sold to my friends. Than a few bookkeepers in the Netherlands and Germany who ordered books but distribution via bookshops was time consuming and really expensive. Most books were actually sold via my own web shop. They went all over the world. Sending books by post was sometimes problematic and due to the high postage prices scared some customers off in far away places. But at the end of all of this we were happy as most of the 1400 books we printed have been sold now. So we’re ready to take the next decision: are we going to re-print? The answer was: no. Although artistically successful it would not be profitable.

In the meantime thousands of internet users from Russia, Eastern Europe, Ukraine and other places came visiting my portfolio website. Russian and Ukrainian friends had been sharing pages out of my book via social media and independent Russian bloggers had been writing about it. So there is a potential bigger audience out there but how to serve them?

We created a new media concept: the one-book-library. The complete book (and extras) to be visited online for a small fee. So why not an eBook? Photography deserves a good presentation. eBooks and images do not seem to match. The online presentation we used is beautiful and functions on different devices: computer, smart phone, iPad et cetera.
We keep the price symbolic: 1 euro for a half year access. Membership to the library expires automatically after that period unless the user actively decides to prolong it.

It’s an experiment; we have to see if it will work. But maybe we are developing a new media model that could be useful for other kinds of image stories. So I’m asking if you would be willing to spend one euro and more importantly share your experiences whether it is good or bad on social media or any where else. A concept like this can only work if many people become aware of it, believe in it and support it.

Leo Erken June 2015.

Два года назад в сотрудничестве с дизайнером Свеа Густавс я выпустил фотокнигу «Улица-Street-Straße». Эта книга вышла на трех языках: русском, немецком и английском. Она рассказывает о событиях, произошедших в странах Восточной Европы и в бывшем Советском Союзе с 1987 по 2003 гг. Я провел годы, путешествуя и создавая фотоистории в этих странах. Книга оказалась успешной, и я приобрел большой издательский опыт в процессе ее создания. Мне бы хотелось поделиться с вами этим новым опытом.

Первые 200 книг приобрели мои друзья. Затем были заказы от владельцев книжных магазинов в Нидерландах и Германии. Но реализация книг через магазины занимала много времени и существенно повышала стоимость книги. В итоге, большинство книг были проданы через мой интернет-магазин. Они разошлись по всему миру. Посылать книги почтой часто бывало несколько проблематично, и многих потенциальных покупателей из отдаленных мест пугали высокие почтовые расходы. Но, в конце концов, мы очень счастливы, так как большая часть из отпечатанных 1400 экземпляров книги на сегодняшний день уже распродана. И мы готовы к следующему шагу. Перед нами встал вопрос: Переиздавать? Ответ: Нет. Хотя с художественной точки зрения книга была успешна, но ее переиздание не будет рентабельно.

Тем временем тысячи интернет пользователей из России, Восточной Европы, Украины и других стран посещали мой сайт. Российские и украинские друзья обменивались страницами из моей книги в социальных сетях, а независимые российские блогеры рассказывали о ней своим подписчикам. Итак, есть потенциально большая аудитория, но как охватить ее?
Мы создали новый медийную концепцию: библиотеку одной книги. Всю книгу целиком (с дополнениями) можно смотреть онлайн за небольшую плату. Но почему тогда не форме электронной книги? Фотография заслуживает хорошей презентации. Электронная книга и фотография плохо сочетаются.Форма онлайн-презентации, которую мы используем, красива и работает на различных устройствах: на копьютере, смартфоне, планшете и т.д.
Мы назначили символическую цену: 1 евро за полугодовой доступ. Подписка истекает автоматически по истечении 6 месяцев, если пользователь не решает ее продлить.

Итак, мой вопрос — готовы ли вы потратить 1 евро и, что еще более важно, поделиться вашими мыслями – хороша или плоха эта идея для использования ее в социальных медиа, соцсетях или где-либо еще. Такая концепция может сработать только, если многие люди узнают о ней, поверят в нее и поддержат.
Это экспериментальный проект. Мы будем очень благодарны за обратную связь. Цену в 1 евро мы пересмотрим первого сентября и, вероятно, изменим ее для новых подписчиков и для продления подписки.

С наилучшими пожеланиями,

Лео Эркен